ECLI:NL:CRVB:2018:1584

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 mei 2018
Publicatiedatum
31 mei 2018
Zaaknummer
15/6007 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en WAO-uitkering met betrekking tot de geschiktheid van functies en de rol van deskundigen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 mei 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant, die een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), had zich in 2014 met toegenomen arbeidsongeschiktheid gemeld. Het Uwv had zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 35 tot 45%, maar na bezwaar werd dit verhoogd naar 46,38%. De rechtbank heeft de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid onderschreven, maar appellant was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting is appellant bijgestaan door zijn advocaat, mr. E. Gadzo, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M.W.L. Clemens. De Raad heeft een verzekeringsarts, L. Greveling-Fockens, als deskundige benoemd, die op 14 november 2017 een rapport heeft uitgebracht. Dit rapport leidde tot een aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en een nieuwe beoordeling van de arbeidsongeschiktheid, die nu op 53,71% werd vastgesteld. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de belastbaarheid van appellant niet werd overschreden door de functies die aan de schatting ten grondslag lagen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv in de proceskosten van appellant moest worden veroordeeld. De kosten voor de rechtsbijstand en de deskundigenrapporten werden vastgesteld op in totaal € 3.986,96. De uitspraak benadrukt het belang van deskundigenrapporten in het proces van het vaststellen van arbeidsongeschiktheid en de rol van de rechter in het volgen van onafhankelijke deskundigen.

Uitspraak

15.6007 WAO

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 juli 2015, 15/428 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 31 mei 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Gadzo, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Gadzo. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.W.L. Clemens.
Vervolgens is het onderzoek heropend. De Raad heeft verzekeringsarts, L. Greveling-Fockens, als deskundige benoemd.
De deskundige heeft op 14 november 2017 een rapport uitgebracht. Hierop hebben partijen gereageerd.
Met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten. De Raad heeft het onderzoek daarom gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontvangt een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), deze uitkering is laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.2.
Op 11 maart 2014 heeft appellant zich met ingang van 23 mei 2014 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 26 mei 2014 de arbeidsongeschiktheid van appellant ongewijzigd vastgesteld op 35 tot 45%.
1.3.
Bij besluit van 16 december 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 26 mei 2014 gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van per 21 mei 2014 vastgesteld op 46,38%. Gelet hierop heeft appellant recht op een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45-55%. Het bestreden besluit berust op een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 december 2014 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 10 december 2014.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de door de verzekeringsartsen vastgestelde belastbaarheid onderschreven. Het beroep is gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat het bestreden besluit pas in beroep van een draagkrachtige arbeidskundige grondslag is voorzien. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat de rechtbank er voldoende van overtuigd is dat de belastbaarheid van appellant met de functies die de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een rapport van
1 mei 2015 aan de schatting ten grondslag heeft gelegd niet wordt overschreden en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met deze functies 52,42% (en dus onveranderd 45 tot 55%) bedraagt.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de in bezwaar en beroep ingediende rapporten van de door hem als deskundige ingeschakelde bedrijfsarts J. de Rijk en arbeidsdeskundige A. Lambrechts, werkzaam bij
A&P Arbo geen aanleiding geven om te twijfelen aan de door de verzekeringsartsen vastgestelde belastbaarheid. Appellant acht de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet passend omdat in de functies hand- en vingergebruik niet beperkt is geacht en in de functies traplopen is vereist. Ten slotte heeft appellant verzocht om vergoeding van de kosten van de door hem ingeschakelde deskundigen aan de hand van de in hoger beroep ingediende nota’s.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
3.3.
Op verzoek van de Raad heeft verzekeringsarts Greveling-Fockens een expertise verricht en op 14 november 2017 daarvan rapport uitgebracht. Deze deskundige kan zich niet geheel verenigen met de door de arts van het Uwv opgestelde FML van 5 december 2014 en stelt enkele aanvullende beperkingen voor.
3.4.
Het Uwv heeft in zijn brief van 29 december 2017 geconcludeerd dat, na aanpassing van de medische en arbeidskundige grondslag, er geen aanleiding is het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de aangepaste FML van 28 december 2017 de door de deskundige voorgestelde wijzigingen alsnog opgenomen. De toelichting bij beoordelingspunt 4.6. (werken met toetsenbord en muis) is gewijzigd in “maximaal een half uur aaneen”, de toelichting bij beoordelingspunt 4.14 (tillen of dragen) is gewijzigd in “incidenteel tot 15 kilo” en de toelichting bij beoordelingspunt 5.4 (staan tijdens werk) is vervallen. Verder is appellant op beoordelingspunt 4.15 (frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens het werk) licht beperkt geacht en is bij beoordelingspunt 5.9.1 (afwisseling van houding) in de toelichting opgenomen dat staan en lopen afgewisseld moet worden met zitten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een nader rapport van
28 december 2017 de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 53,71%. Dit betekent dat appellant onverminderd ingedeeld blijft in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55%.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 21 mei 2014 op goede gronden heeft vastgesteld op 45 tot 55%.
4.2.
Teneinde een oordeel te kunnen geven over de fysieke belastbaarheid van appellant rond de datum in geding heeft de deskundige op verzoek van de Raad een verzekeringsgeneeskundige expertise verricht en van haar bevindingen een rapport uitgebracht. Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Vormen de daartegen aangevoerde bezwaren een gemotiveerde betwisting, dan moet de rechter zodanig motiveren dat daarbij inzicht wordt gegeven in de aan het oordeel van de rechter ten grondslag liggende gedachtegang, waardoor deze voor anderen controleerbaar en aanvaardbaar wordt (uitspraken van de Raad van
4 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY8139 en 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2459).
4.3.
Het rapport van de deskundige geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek, is inzichtelijk en consistent gemotiveerd en komt de Raad overtuigend voor. De Raad ziet geen aanleiding haar conclusies niet te volgen. Daarbij is van belang dat de deskundige naast eigen onderzoek alle beschikbare medische informatie heeft bestudeerd waaronder de informatie van de artsen van het Uwv en van de behandelend artsen van appellant. Deze informatie heeft zij kenbaar betrokken bij haar standpunt.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 28 december 2017 de FML aangepast conform de door de deskundige vastgestelde ontbrekende beperkingen. Appellant heeft naar aanleiding van het rapport van de deskundige of de reactie daarop van het Uwv geen nadere gronden ingediend. Er is geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de op basis van de conclusies van de deskundige vastgestelde FML.
4.5.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de aangepaste FML vastgesteld dat niet alle aan de schatting ten grondslag gelegde functies passend zijn. Op basis van een gewijzigde functieduiding heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid 53,71% bedraagt en dat appellant onveranderd blijft ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55%. Met de motivering van de signaleringen in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van rapport 28 december 2017 is naar behoren gemotiveerd dat de belasting van functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
4.6.
De overwegingen 4.1 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.1.
Nu het bestreden besluit pas in hoger beroep van een toereikende medische en arbeidskundige grondslag is voorzien, bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.002,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
5.2.
Appellant heeft verder verzocht om vergoeding van de kosten van de medische en arbeidskundige rapporten die zijn uitgebracht door het door hem ingeschakelde bureau A&P Arbo. Het totaalbedrag van de facturen bedraagt € 3.990,58. Appellant heeft een urenspecificatie ingediend waaruit blijkt dat ten behoeve van de rapporten in totaal 21,25 uur aan werkzaamheden is verricht. De maatstaf voor vergoeding van de kosten van een deskundige wordt vastgesteld op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken, waarbij het uurtarief is vastgesteld op € 116,09. Het voorgaande betekent dat voor vergoeding in aanmerking komt een bedrag van 21,25 x € 116,09 =
€ 2.466,91, vermeerderd met een bedrag van € 518,05 in verband met BTW, in totaal derhalve een bedrag van € 2.984,96.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.986,96;
- bepaalt dat het Uwv het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal
€ 123,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2018.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) P. Boer

TM