ECLI:NL:CRVB:2018:1824

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juni 2018
Publicatiedatum
21 juni 2018
Zaaknummer
16/498 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag zorg op grond van de AWBZ voor persoonlijke verzorging en begeleiding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 7 december 2015. De appellant had een aanvraag ingediend bij het CIZ voor zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor persoonlijke verzorging en individuele begeleiding. De aanvraag werd afgewezen door het CIZ, dat zich baseerde op medische adviezen die stelden dat er voldoende behandelmogelijkheden waren vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw). De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd.

De Raad heeft overwogen dat de medische adviezen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusies van de medisch adviseur van het CIZ. De appellant voerde in hoger beroep aan dat hij lijdt aan een hernia en dat de behandeling bij de pijnpoli niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd. Echter, de Raad vond geen steun in de door appellant overgelegde medische stukken om tot een ander oordeel te komen. De Raad concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag om AWBZ-zorg door het CIZ terecht was, en dat appellant zich voor aanvullende hulp kan wenden tot zijn gemeente.

De uitspraak benadrukt het belang van medische adviezen in het proces van zorgaanvragen en de rol van de CIZ in het beoordelen van de noodzaak voor AWBZ-zorg. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.498 AWBZ

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
7 december 2015, 15/2403 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)

CIZ

Datum uitspraak: 13 juni 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. Y. Eryilmaz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2018. Partijen zijn met bericht niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij formulier gedateerd 25 april 2014 heeft appellant bij CIZ een aanvraag ingediend voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Appellant wil in aanmerking komen voor de functies persoonlijke verzorging en begeleiding individueel.
1.2.
Bij besluit van 20 juni 2014 heeft CIZ de aanvraag afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 26 maart 2015 (bestreden besluit) heeft CIZ het bezwaar tegen het besluit van 20 juni 2014 ongegrond verklaard. CIZ heeft hieraan, voor zover van belang, ten grondslag gelegd dat er voor de somatische en psychische klachten van appellant behandelmogelijkheden vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) zijn, waaronder behandeling bij de pijnpoli en geneeskundige GGZ-begeleiding. Deze behandelmogelijkheden kunnen het functioneren van appellant verbeteren en zijn voorliggend op de inzet van AWBZ-zorg. Het standpunt van CIZ berust op een medisch advies van 15 januari 2015 van de medisch adviseur van CIZ.
1.4.
In beroep heeft de medisch adviseur van CIZ op 6 juli 2015 een aanvullend medisch advies uitgebracht. Dit advies heeft niet geleid tot wijziging van het eerder uitgebrachte medisch advies.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de medische adviezen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de medisch adviseur. CIZ heeft zich op basis van deze adviezen op het standpunt mogen stellen dat behandeling vanuit de Zvw voorliggend is en dat appellant geen aanspraak heeft op AWBZ-zorg.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij een hernia, althans objectiveerbare rugklachten, heeft. De behandeling bij de pijnpoli voor de rugklachten heeft nog niet tot het gewenste resultaat geleid. Verder heeft appellant aangevoerd dat hij naast de behandeling bij [naam] GGZ ook is aangewezen op begeleiding op grond van de AWBZ.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank, en op hoofdlijnen de daartoe gegeven overwegingen, dat de medische adviezen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat CIZ de afwijzing van de aanvraag om AWBZ-zorg hierop heeft mogen baseren. De Raad voegt hieraan het volgende toe.
4.2.
In wat appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht, in het bijzonder de brief van 17 oktober 2014 van neuroloog H.P. Siegers, wordt geen steun gevonden om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. De brief van de neuroloog is door de medisch adviseur betrokken in het aanvullend medisch advies van 6 juli 2015. De medisch adviseur heeft in dit advies zijn eerdere advies dat er voor de rugklachten van appellant nog voorliggende behandelmogelijkheden zijn bij de pijnpoli op onderbouwde wijze gehandhaafd. Appellant heeft in hoger beroep geen medische stukken overgelegd die maken dat aan de juistheid van deze conclusie moet worden getwijfeld. Verder bieden de brieven van 17 oktober 2014 en
8 januari 2015 van [naam] GGZ, waarnaar appellant in hoger beroep heeft verwezen, geen aanknopingspunten voor het oordeel dat hij voor zijn psychische klachten naast behandeling en begeleiding door [naam] GGZ vanuit de Zvw, ook aangewezen is op aanvullende begeleiding op grond van de AWBZ.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
4.4.
Ten overvloede overweegt de Raad dat appellant zich voor de door hem gewenste hulp bij het huishouden, het bezoeken van behandelaren en het maken van een wandeling kan wenden tot de gemeente waar hij woont.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en J. Brand en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2018.
(getekend R.M. van Male
(getekend) M.A.A. Traousis

RB