ECLI:NL:CRVB:2018:1861
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand en terugvordering op basis van schending inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die sinds 18 september 2013 bijstand ontving op basis van de Participatiewet, had zijn woon- en verblijfsadres niet correct doorgegeven aan het college van burgemeester en wethouders van Gouda. Het college had een onderzoek ingesteld naar de woonsituatie van de appellant, wat leidde tot de conclusie dat hij niet op het opgegeven uitkeringsadres woonde. Dit werd onderbouwd door verklaringen van de eigenaar van de woning en zijn partner, alsook door bevindingen van huisbezoeken. Het college besloot daarop de bijstand van de appellant met terugwerkende kracht in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen, wat resulteerde in een bedrag van € 17.413,24.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de onderzoeksresultaten voldoende basis boden voor de intrekking van de bijstand. De Raad benadrukte dat de appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat hij niet op het uitkeringsadres woonde. De Raad concludeerde dat de feitelijke situatie leidend is en dat de appellant niet de intentie had om op het uitkeringsadres te verblijven, wat niet afdoet aan de schending van de inlichtingenverplichting. De beslissing van het college om de bijstand in te trekken en de kosten terug te vorderen werd derhalve bevestigd.