Uitspraak
16 5443 PW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 1.002,-.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand, had een hennepkwekerij en werd geconfronteerd met een boete van € 5.778,75 wegens schending van de inlichtingenverplichting. De Raad oordeelde dat de termijn van artikel 5:51, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van orde is, wat betekent dat overschrijding van deze termijn niet automatisch leidt tot verval van de bevoegdheid om een boete op te leggen. De Raad concludeerde dat de overschrijding van de beslistermijn niet tot een verlaging van de boete leidde, omdat de appellant niet voldoende inzicht had gegeven in zijn financiële situatie. De rechtbank had ten onrechte aangenomen dat de aanspraak op een erfenis voldoende draagkracht opleverde om de boete te betalen, terwijl er geen daadwerkelijk aanwezig vermogen was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, maar veroordeelde het college in de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 1.002,-.