ECLI:NL:CRVB:2018:2429
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medisch onderzoek
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die zijn beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond had verklaard. Appellant, die als leidinggevende in de metaalbewerking heeft gewerkt, meldde zich op 1 februari 2012 ziek met psychische klachten. Het Uwv had vastgesteld dat hij per 29 januari 2014 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid op dat moment minder dan 35% was. Appellant heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen het oorspronkelijke besluit van 15 januari 2014, maar na een klacht heeft het Uwv een nieuwe beoordeling uitgevoerd, die leidde tot het bestreden besluit van 14 maart 2016, waarin het bezwaar van appellant ongegrond werd verklaard.
De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit juist is. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn psychische en lichamelijke beperkingen en heeft verzocht om de benoeming van een onafhankelijke deskundige. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien om een deskundige te benoemen, omdat appellant geen nieuwe medische informatie heeft ingediend die de conclusies van de verzekeringsarts zou kunnen ondermijnen.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De beslissing van de rechtbank om het beroep ongegrond te verklaren wordt daarmee bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.