ECLI:NL:CRVB:2018:2431

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 augustus 2018
Publicatiedatum
8 augustus 2018
Zaaknummer
16/360 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en beoordeling van beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die zich op 20 augustus 2012 ziek meldde met psychische en fysieke klachten, had een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze uitkering, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit was gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige.

De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellant correct waren vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat zijn klachten niet goed waren meegewogen, maar de Raad vond geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de medische beoordeling.

De Raad concludeerde dat er voldoende functies waren geselecteerd die medisch geschikt waren voor appellant, en dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant per 18 augustus 2014 geen recht had op een WIA-uitkering. Wel werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.004,- bedroegen, en moest het Uwv het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

16.360 WIA

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
4 december 2015, 15/5760 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 2 augustus 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.H. Westendorp, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Mr. A.C.M. van Lieshout, advocaat, heeft zich na mr. A.R. Rens, als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn moeder en mr. Van Lieshout. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft zich op 20 augustus 2012 met psychische en fysieke klachten ziek gemeld voor zijn werk als medewerker callcenter. Bij besluit van 26 november 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 18 augustus 2014 (datum in geding) geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts en een rapport van een arbeidsdeskundige.
1.2.
Bij besluit van 26 juni 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarin heeft deze verzekeringsarts geconcludeerd dat de lichamelijke klachten van appellant niet bevestigd kunnen worden en dat het psychisch toestandsbeeld wordt gekenmerkt door een somatoforme stoornis waarbij activering aan de orde is. De belastbaarheid van appellant is volgens deze arts juist weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 oktober 2014.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen redenen gevonden om te oordelen dat het medisch onderzoek door het Uwv onjuist of onzorgvuldig is verlopen of dat de beperkingen van appellant niet juist zijn vastgelegd in de FML. Er was voor de artsen van het Uwv voldoende actuele informatie voorhanden om de medische beoordeling op te baseren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de geselecteerde functies passen binnen de belastbaarheid van appellant. De arbeidsdeskundige heeft al afdoende gemotiveerd dat in deze functies geen overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant voorkomen, waardoor het inschakelen van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in bezwaar volgens de rechtbank geen meerwaarde had.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid omdat een brief van PsyQ van 22 juni 2015 door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet is meegewogen. Bovendien heeft er geen volledige heroverweging plaatsgevonden, omdat er geen arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij de voorbereiding van het bestreden besluit is betrokken. De psychische en fysieke klachten en beperkingen van appellant zijn onderschat. Appellant is door zijn beperkingen niet in staat de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen, omdat bij deze functies de aspecten aandacht vasthouden en verdelen en herinneren een grote rol spelen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Daarbij heeft het Uwv verwezen naar een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 8 maart 2016. Deze arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de arbeidskundige aspecten in hoger beroep alsnog heroverwogen, de motivering door de arbeidsdeskundige bezien, een aantal belastingaspecten nader besproken met de verzekeringsarts en de totaalbelasting van de geselecteerde functies gewogen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om af te wijken van de beoordeling door de arbeidsdeskundige.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. De rechtbank heeft eveneens terecht geen aanknopingspunt gezien voor het oordeel dat de beperkingen van appellant niet juist zijn weergegeven in de FML. De hieraan ten grondslag gelegde overwegingen 4.1 tot en met 5 van de aangevallen uitspraak worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.2.
In hoger beroep heeft appellant volstaan met een opsomming van bij hem bestaande klachten, die hem niet in staat zouden stellen de voor hem geselecteerde functies te verrichten. Hij heeft aangeboden zijn stellingen te onderbouwen, maar heeft dat vervolgens niet gedaan. Daarom zijn ook in wat in hoger beroep is aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit. De gegevens uit het ter zitting overgelegde huisartsenjournaal van
20 juni 2018 leiden niet tot een ander oordeel, omdat daarin geen nieuwe informatie is te vinden over de periode rond 18 augustus 2014. Uit het rapport van de verzekeringsarts van
7 oktober 2014 blijkt dat de toen aanwezige informatie van de huisarts in de beoordeling is betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eveneens in bezwaar ingebrachte informatie van de huisarts, specialisten en PsyQ kenbaar in zijn rapport van 24 juni 2015 besproken. De ter zitting ingebrachte informatie was, voor zover van belang, al bekend. Dat op de datum in geding al epileptische klachten aan de orde waren, valt niet af te leiden uit het huisartsenjournaal van 20 juni 2018.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML en gelet op de beschikbare informatie over de geselecteerde functies, in samenhang met de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gegeven motivering in het rapport van 8 maart 2016, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende functies zijn geselecteerd die in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant en die het bestreden besluit kunnen dragen.
4.4.
Hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen leidt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant per 18 augustus 2014 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
4.5.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen heeft het Uwv in bezwaar ten onrechte een arbeidskundige heroverweging achterwege gelaten. In het bezwaarschrift heeft appellant de medische geschiktheid van de geselecteerde functies gemotiveerd bestreden. Uit het bepaalde in artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat in dat geval een arbeidskundige heroverweging dient plaats te vinden. Het Uwv is pas in hoger beroep overgegaan tot een arbeidskundige heroverweging en het bestreden besluit is daarmee pas in hoger beroep deugdelijk gemotiveerd. Dit gebrek zal met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd omdat aannemelijk is dat belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld. Ook als deze gebreken zich niet zouden hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen.
4.6.
Uit 4.4 en 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd met verbetering van gronden.
5. In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb wordt aanleiding gezien het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.002,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 1.002,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 2.004,-. Tevens bestaat er aanleiding te bepalen dat het Uwv het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht aan appellant vergoedt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.004,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 169,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en
D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2018.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) R.H. Budde
SSa