Uitspraak
mr. Van Baren zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de vraag of appellant verwijtbaar werkloos is geworden in de zin van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder b, van de Werkloosheidswet (WW). Appellant was in dienst bij [naam werkgeefster] B.V. en heeft zijn werkzaamheden gestaakt op 4 oktober 2013, zonder dit aan zijn werkgever te communiceren. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft zijn WW-uitkering geweigerd, stellende dat appellant ontslag heeft genomen zonder dat dit gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er geen sprake is van een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring of gedraging van appellant die op ontslagname duidt. De Raad concludeert dat het Uwv ten onrechte heeft aangenomen dat appellant zijn dienstbetrekking heeft beëindigd. De Raad draagt het Uwv op om het besluit te herstellen, aangezien het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd is.