ECLI:NL:CRVB:2018:3094
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor maatgevende arbeid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die als chauffeur heeft gewerkt. Appellant heeft van 21 september 2009 tot 1 augustus 2013 bij verschillende werkgevers gewerkt en heeft zich op 5 november 2014 ziek gemeld vanwege spier- en gewrichtsklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 28 januari 2015 besloten de ZW-uitkering per 1 februari 2015 te beëindigen, omdat appellant weer in staat werd geacht zijn werk te verrichten. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank Overijssel heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het Uwv niet van een onjuiste beschrijving van de maatgevende arbeid was uitgegaan. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv en de rechtbank een onjuist beeld hebben gehad van zijn werkzaamheden en dat zijn medische situatie is onderschat. Hij heeft daarbij verwezen naar informatie van zijn psychiater en huisarts.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant geschikt was voor de maatgevende arbeid. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle relevante informatie in haar beoordeling heeft betrokken en dat er geen reden was om aan de juistheid van haar conclusie te twijfelen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond.