ECLI:NL:CRVB:2018:3161

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 september 2018
Publicatiedatum
16 oktober 2018
Zaaknummer
15/8572 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opschorting en intrekking van AIO-aanvulling door de Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank het beroep van appellanten tegen de besluiten van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) ongegrond heeft verklaard. De Svb had in de periode van 2013 tot en met 2019 een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling) van alle AIO-gerechtigden. Appellanten zijn verzocht om hun CIN-nummer te verstrekken, maar hebben hieraan geen gehoor gegeven. Hierdoor heeft de Svb het recht op AIO-aanvulling van appellanten met ingang van 1 januari 2015 opgeschort en later ingetrokken, omdat het recht niet kon worden vastgesteld zonder het CIN-nummer. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellanten niet hebben voldaan aan hun inlichtingenverplichting, wat heeft geleid tot de ongegrondverklaring van hun beroep.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad heeft vastgesteld dat de Svb bevoegd was om het recht op AIO-aanvulling op te schorten en in te trekken, gezien de weigering van appellanten om hun CIN-nummer te verstrekken. De Raad heeft eerder in vergelijkbare zaken geoordeeld dat het niet overleggen van het CIN-nummer een schending van de medewerkingsverplichting oplevert. Appellanten hebben in hoger beroep geen nieuwe argumenten aangevoerd die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, maar met verbetering van gronden, aangezien de rechtbank ten onrechte sprak van een schending van de inlichtingenverplichting in plaats van de medewerkingsverplichting.

De beslissing is uitgesproken in het openbaar en de Raad heeft geen aanleiding gezien om de proceskosten te veroordelen.

Uitspraak

15.8572 PW-PV, 15/8573 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 november 2015, 15/4924 en 15/6784 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] en [Appellante] te [woonplaats] (appellanten)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 18 september 2018
Zitting heeft: O.L.H.W.I. Korte
Griffier: F.H.R.M. Robbers
Namens appellanten is mr. M.I. L’Ghdas ter zitting verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.A. Buskens.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1. De Svb voert in de periode 2013 tot en met 2019 een onderzoek uit naar de rechtmatigheid van de aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling) van alle AIO-gerechtigden. In het kader daarvan zijn appellanten laatstelijk op 2 december 2014 verzocht hun CIN-nummer te verstrekken. Appellanten hebben niet aan dit verzoek voldaan. Bij besluit van 5 januari 2015 (besluit 1) heeft de Svb het recht van appellanten met ingang van 1 januari 2015 opgeschort. Bij besluit van 26 februari 2015 (besluit 2) heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellanten met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet (PW) met ingang van 1 januari 2015 ingetrokken. Aan deze besluitvorming heeft de Svb ten grondslag gelegd dat door weigering van appellanten om binnen de bij besluit 1 gegeven hersteltermijn hun CIN-nummers te overleggen, het recht op AIO-aanvulling vanaf 1 januari 2015 niet is vast te stellen.
2. Bij besluit van 27 mei 2015 (bestreden besluit 1) heeft de Svb het bezwaar van appellanten tegen besluit 1 ongegrond verklaard. Bij besluit van 5 augustus 2015 (bestreden besluit 2) heeft de Svb het bezwaar van appellanten tegen besluit 2 ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft - samengevat en voor zover in dit geding van belang - geoordeeld dat appellanten, door hun CIN-nummer niet te verstrekken, niet hebben voldaan aan de ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet (PW) op hen rustende inlichtingenverplichting, waardoor hun recht op AIO-aanvulling niet is vast te stellen.
4. In de uitspraken van 26 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:808, ECLI:NL:CRVB:2018:809 en ECLI:NL:CRVB:2018:810, heeft de Raad geoordeeld dat de appellanten in die zaken, door hun CIN-nummers niet over te leggen, onvoldoende medewerking hebben verleend aan het onderzoek naar vermogen in Marokko en dat de Svb bevoegd was om met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de PW het recht op AIO-aanvulling op te schorten en, na het ongebruikt verstrijken van de geboden hersteltermijn, met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW in te trekken.
5. Bij brief van 12 juli 2018 heeft de Raad appellanten verzocht of de onder 4 genoemde uitspraak ECLI:NL:CRVB:2018:808 en de uitspraak van 5 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1751 aanleiding gaven tot wijziging van/aanvulling op hun beroepsgronden. Appellanten hebben hierop gereageerd met toezending van een kopie van een email van 20 maart 2018, waarin de Svb in het kader van een aanvraag om een AIO-aanvulling een betrokkene informeert dat het CIN-nummer geen gegeven is dat nodig is voor het vaststellen van het recht op en de hoogte van de AIO-aanvulling.
6. De in de email van 20 maart 2018 weergegeven situatie betreft een aanvraagsituatie van een betrokkene. De Svb vindt kennelijk het CIN-nummer in dat geval niet nodig om het recht op en de hoogte van de AIO-aanvulling van een betrokkene vast te stellen. Dit ligt voor de Svb anders indien zij bij een lopende uitkering een onderzoek start ter verificatie van de door een betrokkene verstrekte informatie over inkomen en vermogen in Marokko, of het ontbreken daarvan. In zo’n situatie, zoals ook hier in geding, heeft de Raad in de genoemde uitspraken geoordeeld dat het niet overleggen van het CIN-nummer een schending van de medewerkingsverplichting oplevert. Anders dan appellanten hebben betoogd, kan, gelet op deze verschillende situaties, hun beroep op het gelijkheids- en rechtzekerheidsbeginsel niet slagen. De overige gronden die appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd zijn identiek aan de beroepsgronden die betrokkenen in de onder 4 vermelde zaken hebben aangevoerd. De Raad is in de onder 4 genoemde uitspraken uitvoerig op die beroepsgronden ingegaan en heeft die gemotiveerd verworpen. Geen grond bestaat om in deze zaak tot een ander oordeel te komen.
7. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het niet overleggen van het CIN-nummer echter ten onrechte gekwalificeerd als schending van de inlichtingenverplichting in plaats van schending van de medewerkingsverplichting. Gelet hierop zal de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden, worden bevestigd.
8. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) F.H.R.M. Robbers (getekend) O.L.H.W.I. Korte
ew