In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, die zijn bezwaar tegen een brief van 20 april 2015 ongegrond had verklaard. Deze brief betrof de aanmelding voor een collectieve zorgverzekering en de mogelijkheid van terugwerkende kracht voor bijzondere bijstand. De Raad oordeelde dat de brief van 20 april 2015 als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet worden aangemerkt. De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat de brief geen besluit was, omdat deze niet gericht was op rechtsgevolg. De Raad concludeerde dat de appellant recht had op bijzondere bijstand vanaf 1 maart 2015, maar niet met terugwerkende kracht tot 15 april 2014. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van 11 juni 2015 ongegrond. Tevens werd het verzoek van de appellant om schadevergoeding afgewezen, maar het college werd wel veroordeeld in de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 1.002,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke communicatie van bestuursorganen over besluiten en de rechten van burgers met betrekking tot bijzondere bijstand.