ECLI:NL:CRVB:2018:3226
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over afwijzing aanvraag faillissementsuitkering en ZW-uitkering wegens gebrek aan privaatrechtelijke dienstbetrekking
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die de afwijzing van zijn aanvragen voor een faillissementsuitkering en een Ziektewet (ZW)-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft bevestigd. Appellant had een aanvraag ingediend voor de overname van betalingsverplichtingen in het kader van de Werkloosheidswet (WW) na het faillissement van zijn werkgever, [naam B.V.1]. Het Uwv had de aanvraag afgewezen op basis van het ontbreken van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, omdat er geen gezagsverhouding zou zijn geweest tussen appellant en [naam B.V.1]. De rechtbank oordeelde dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor het bestaan van een gezagsverhouding, ondanks zijn stellingen en verklaringen van getuigen. Appellant voerde aan dat hij als transportmanager bij [naam B.V.1] werkte en dat hij verantwoordelijk was voor de loonadministratie, maar de rechtbank oordeelde dat hij en zijn voormalige compagnon [X.] op basis van gelijkwaardigheid werkten. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant niet in staat was om objectieve en verifieerbare gegevens aan te leveren die zijn claims ondersteunden. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat appellant niet als werknemer kon worden aangemerkt en dat hij daarom geen recht had op de gevraagde uitkeringen.