ECLI:NL:CRVB:2018:3364

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2018
Publicatiedatum
25 oktober 2018
Zaaknummer
17/2544 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van AIO-aanvulling wegens niet gemeld vermogen in Bosnië

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) van betrokkene, die van 1 juli 2009 tot 1 februari 2010 en van 2 juni 2010 tot 6 maart 2015 deze voorziening ontving. Betrokkene heeft een appartement in Bosnië, dat zij niet heeft gemeld bij de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb heeft na een onderzoek besloten de AIO-aanvulling in te trekken en het bedrag van € 37.055,61 terug te vorderen, omdat de waarde van het appartement hoger is dan de vrij te laten vermogengrens. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt, maar de Svb heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard, maar de Svb heeft hoger beroep ingesteld tegen de matiging van de terugvordering. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat betrokkene de inlichtingenverplichting heeft geschonden door het appartement niet te melden. De Raad concludeert dat de Svb terecht de AIO-aanvulling heeft ingetrokken en de terugvordering heeft gehandhaafd, omdat de waarde van het appartement niet kan worden vastgesteld. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

17/2544 PW, 17/2664 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
23 februari 2017, 16/6568 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 16 oktober 2018
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. O.F.X. Roozemond, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Svb heeft ook hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2018. Namens betrokkene zijn haar zoon, tevens bewindvoerder, [R.] (R) en mr. Roozemond verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Stahl-de Bruin.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene ontving van 1 juli 2009 tot 1 februari 2010 en van 2 juni 2010 tot 6 maart 2015 naast haar ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) als bedoeld in artikel 47a van de Wet werk en bijstand, nu de Participatiewet (PW).
1.2.
Betrokkene verblijft sinds 5 december 2014 in een zorginstelling. R is met ingang van 24 februari 2015 bewindvoerder van betrokkene. Op 5 maart 2015 heeft R op het formulier heronderzoek vermeld dat betrokkene een woning in bezit heeft te [Z.] in Bosnië en Herzegovina. Naar aanleiding daarvan heeft de Svb een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan betrokkene verleende AIO-aanvulling. Op 13 maart 2015 heeft R verklaard dat hij de waarde van de woning van betrokkene op dat moment schat op € 15.000,-. R heeft een koopakte overgelegd, waaruit blijkt dat betrokkene op 26 april 2000 een appartement heeft gekocht op het adres Ulica Rudarska 71 te [Z.] voor DM 13.651,- (appartement).
1.3.
Bij besluit van 27 augustus 2015 heeft de Svb de AIO-aanvulling van betrokkene over de periode van 1 juli 2009 tot en met 31 januari 2010 en over de periode 2 juni 2011 tot en met 5 maart 2015 (periode in geding) ingetrokken en de over deze periode betaalde
AIO-aanvulling tot een bedrag van € 37.055,61 van betrokkene teruggevorderd. Hieraan heeft de Svb ten grondslag gelegd dat betrokkene geen melding heeft gemaakt van het bezit van het appartement waarvan de waarde wordt geschat op € 15.000,-. Deze waarde is hoger dan de voor betrokkene geldende grens van het vrij te laten vermogen waardoor betrokkene geen recht heeft op een AIO-aanvulling. Na bezwaar heeft de Svb de opdracht gegeven tot een taxatie van het appartement.
1.4.
Bij besluit van 12 juli 2016 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 27 augustus 2015 ongegrond verklaard. Hieraan heeft de Svb ten grondslag gelegd dat betrokkene in de periode dat zij een AIO-aanvulling ontving, beschikte over vermogen in de vorm van het appartement en hiervan geen mededeling heeft gedaan bij de Svb. Het appartement is op 26 mei 2016 getaxeerd op omgerekend € 26.229,27. De waardeontwikkeling van het appartement tijdens de periode in geding is niet bekend. Hierdoor kan de Svb niet vaststellen of betrokkene in deze periode recht heeft op een AIO-aanvulling.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, voor zover dit betrekking heeft op de hoogte van de terugvordering, het besluit van 27 augustus 2015 in zoverre herroepen, bepaald dat het terugvorderingsbedrag wordt vastgesteld op € 26.229,27 en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. De rechtbank heeft geoordeeld dat de
AIO-aanvulling terecht is ingetrokken, maar dat betrokkene onevenredig hard is getroffen omdat het terugvorderingsbedrag hoger is dan de omvang van het vermogen. Hierdoor is ook sprake van het toevoegen van extra nadeel.
3.1.
Betrokkene heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd. Dit hoger beroep is gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de intrekking en de terugvordering, voor zover die in stand is gebleven.
3.2.
De Svb heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd. Dit hoger beroep is uitsluitend gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de matiging van de terugvordering.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat betrokkene gedurende de periode in geding het appartement in eigendom had. Door hiervan niet onverwijld mededeling te doen aan de Svb heeft betrokkene de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden.
4.2.
Uit de koopakte en de verklaring van R blijkt dat betrokkene het appartement in de periode in geding in eigendom had, zodat de vooronderstelling gerechtvaardigd is dat het appartement een bestanddeel vormt van het vermogen waarover zij daadwerkelijk beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
4.3.
Betrokkene heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij niet over het appartement kan beschikken. Haar stelling dat R een aandeel heeft van 67% in het eigendom van het appartement vindt geen steun in de gedingstukken en heeft betrokkene niet met verifieerbare stukken onderbouwd. In de koopakte staat uitsluitend betrokkene als koper vermeld. De schriftelijke verklaring van betrokkene en R van 2 september 2000 dat betrokkene 67% van de aankoopsom heeft ontvangen van R voor de koop van een familiewoning in [Z.], zegt niets over de eigendom van het appartement en over de vraag of betrokkene over het appartement kan beschikken. De vermelding in die verklaring dat R het appartement zal erven bij overlijden van betrokkene, duidt er eerder op dat R het appartement juist niet (deels) in eigendom heeft.
4.4.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de AIO-aanvulling indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de desbetreffende periode recht op
AIO-aanvulling zou hebben gehad. Betrokkene is daarin niet geslaagd.
4.5.
De waarde van het appartement is op 26 mei 2016 getaxeerd op een bedrag van € 26.229,27. Deze taxatie biedt geen inzicht in de waarde van het appartement op 1 juli 2009 en de waardeontwikkeling in de periode daarna. Betrokkene heeft hierover geen gegevens overgelegd, terwijl dat gelet op 4.4 op haar weg lag. Reeds op grond hiervan kan het recht op bijstand in de periode in geding niet worden vastgesteld. Het standpunt van betrokkene dat de Svb bij de vermogensvaststelling ten onrechte geen rekening heeft gehouden met haar schulden aan R, slaagt niet. Hiermee kan immers pas rekening worden gehouden indien betrokkene zodanige inlichtingen verstrekt over haar financiële situatie dat de Svb het recht op bijstand kan vaststellen. Dit heeft zij niet gedaan omdat zij de waarde van het vermogen in de periode in geding niet inzichtelijk heeft gemaakt.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat de Svb op grond van artikel 54, derde lid, van de PW gehouden was de AIO-aanvulling over de periode in geding in te trekken.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat de Svb tevens gehouden was op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de PW de kosten van de AIO-aanvulling terug te vorderen, voor zover deze aanvulling ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting.
4.8.
Het gegeven dat artikel 58, eerste lid, onder a, van de PW een verplichtend karakter heeft, staat er niet aan in de weg dat bij de vaststelling van de hoogte van het terug te vorderen bedrag rekening wordt gehouden met eventueel aanvullend recht op een AIO-aanvulling. Het moet er immers voor worden gehouden dat niet méér kan worden teruggevorderd dan per saldo ten onrechte aan AIO-aanvulling is verleend. Hierbij is van belang dat een besluit tot terugvordering op grond van artikel 58, eerste lid, van de PW reparatoir van aard is en niet gericht op leedtoevoeging (sanctionering), maar op herstel in de rechtmatige toestand, zoals die zou hebben bestaan indien de betrokkene van meet af aan de juiste inlichtingen had verstrekt. Het is in een dergelijke situatie aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat indien de verplichting tot het geven van inlichtingen wél naar behoren zou zijn nagekomen (aanvullende) bijstand zou zijn verstrekt. Vergelijk de uitspraak van 9 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1688.
4.9.
Anders dan betrokkene heeft aangevoerd, is terugvordering van het gehele bedrag niet disproportioneel, reeds omdat de waarde van het appartement en daarmee het recht op een AIO-aanvulling over het geheel van de periode in geding niet is vast te stellen. De stelling dat de hoogte van de terugvordering hoger is dan de getaxeerde waarde in 2016 is in dit verband onvoldoende. Het dossier bevat geen aanknopingspunten om schattenderwijs te bepalen dat de terugvordering niet in verhouding staat tot de daadwerkelijke waarde van het appartement gedurende de gehele periode in geding. Het oordeel van de rechtbank dat de terugvordering moet worden vastgesteld op de getaxeerde waarde uit 2016, veronderstelt dat de waarde in de periode in geding nooit hoger kan zijn geweest dan de in 2016 getaxeerde waarde. Deze veronderstelling blijkt niet uit de gedingstukken en betrokkene heeft dit ook niet aannemelijk gemaakt. De door betrokkene overgelegde waardebepalingen van de Bosnische munteenheid zijn hiervoor onvoldoende, nu hieruit niet de waardeontwikkeling van onroerende zaken in Bosnië in de periode in geding kan worden opgemaakt. Voor de beoordeling van de proportionaliteit kan dan ook, anders dan de rechtbank heeft gedaan, niet van de getaxeerde waarde uit 2016 worden uitgegaan. Het hoger beroep van de Svb slaagt daarom.
4.10.
De slotsom is dat het hoger beroep van betrokkene niet slaagt en dat het hoger beroep van de Svb wel slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep ongegrond verklaren.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en J.N.A. Bootsma en J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2018.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) C.A.E. Bon

MD