ECLI:NL:CRVB:2018:3378

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 oktober 2018
Publicatiedatum
26 oktober 2018
Zaaknummer
17/5855 AW-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek om wraking van behandelend rechters in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 oktober 2018 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de behandelend rechters in een hoger beroep. Verzoeker had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam en was uitgenodigd voor de zitting op 26 juli 2018. Tijdens deze zitting heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend op 2 september 2018, maar de Raad oordeelt dat hij niet voldoende voortvarend heeft gehandeld. Volgens artikel 8:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet een verzoek om wraking worden ingediend zodra de feiten of omstandigheden die aanleiding geven voor het verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden. De Raad concludeert dat verzoeker, die zelf ter zitting aanwezig was, te lang heeft gewacht met het indienen van zijn verzoek.

De Raad heeft de gronden van het wrakingsverzoek beoordeeld, waaronder de betrokkenheid van de rechters bij vergelijkbare zaken en vermeende onjuistheden in het proces-verbaal. De Raad oordeelt dat deze gronden niet tijdig zijn ingediend en dat de verzoeker eerder had moeten reageren op de aanstelling van de rechters. De Raad wijst erop dat onjuistheden in het proces-verbaal geen aanwijzing vormen voor vooringenomenheid van de rechters. Uiteindelijk verklaart de Raad het verzoek om wraking niet-ontvankelijk en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17/5855 AW-W
Datum uitspraak: 15 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoeker] (verzoeker)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 juli 2017, 17/1161.
Verzoeker is bij brief van 26 juni 2018 uitgenodigd voor de behandeling van het hoger beroep ter zitting. Daarbij is hij erover geïnformeerd dat A. Beuker-Tilstra als voorzitter,
J.J.T. van den Corput en J.Th. Wolleswinkel als leden de behandelend rechters zouden zijn.
De behandeling van het hoger beroep ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2018. Na de voltooiing van deze behandeling is het onderzoek gesloten.
Op 2 september 2018 heeft verzoeker een verzoek ingediend om wraking van de behandelend rechters.
De voorzitter van de behandelend kamer heeft schriftelijk op de wraking gereageerd en meegedeeld daarin niet te berusten. De andere twee leden hebben schriftelijk meegedeeld niet in de wraking te berusten. Voor hun standpunt hebben zij, een van hen voor zover nodig, naar de reactie van de voorzitter van de kamer verwezen.
Op 7 september 2018 heeft de griffier het proces-verbaal van de zitting aan verzoeker gezonden.
Bij brief van 16 september 2018 heeft verzoeker zijn wrakingsverzoek aan de hand van het proces-verbaal van de zitting nader gemotiveerd en aangevuld.
De voorzitter van de behandelend kamer heeft op de aanvulling van het wrakingsverzoek gereageerd. Het oudste lid van de kamer heeft naar deze reactie verwezen. Het jongste lid heeft niet gereageerd.
Verzoeker en de behandelend rechters zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van de Raad op 1 oktober 2018. Verzoeker is verschenen. De behandelend rechters zijn, zoals aangekondigd, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
1.2.
Uit artikel 8:16, eerste lid, van de Awb volgt dat het verzoek om wraking moet worden ingediend zodra de feiten of omstandigheden die aanleiding zijn voor het wrakingsverzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden.
1.3.
Ingevolge artikel 8:16, derde lid, van de Awb moeten alle feiten en omstandigheden tegelijk worden voorgedragen.
2.1.
Verzoeker heeft als gronden voor het wrakingsverzoek diverse concrete voorvallen vermeld over de behandeling van zijn zaak ter zitting en de weergave daarvan in het
proces-verbaal van de zitting, over het daarbij aanmerken van [X.] en [Y.] als gemachtigden van zijn wederpartij, alsmede over de betrokkenheid van de behandelend rechters bij zaken die in sommige opzichten vergelijkbaar zijn met de zaak van verzoeker, waarin volgens verzoeker onjuiste uitspraken zijn gedaan. Ook heeft hij een enkele opmerking gemaakt over onjuistheden in het proces-verbaal.
2.2.1.
Gelet op wat hij in zijn verzoek naar voren heeft gebracht en gegeven het feit dat hij zelf ter zitting aanwezig was, heeft verzoeker met de indiening van het wrakingsverzoek op
2 september 2018, voor zover dat betrekking heeft op de behandeling van zijn zaak ter zitting, onvoldoende voortvarend gehandeld, waardoor niet is voldaan aan het in artikel 8:16, eerste lid, van de Awb neergelegde voorschrift. De Raad wijst in dit verband op zijn vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 15 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3976). Dat verzoeker met de indiening van het verzoek heeft gewacht tot het moment waarop hij meende te kunnen aannemen dat de Raad niet tot heropening van de behandeling over zou gaan, is niet een omstandigheid die de te late indiening verschoonbaar maakt.
2.2.2.
Wat is overwogen in 2.2.1 geldt ook voor de aanduiding in het proces-verbaal van
[X.] en [Y.] als gemachtigden van verzoekers wederpartij, nu uit het op 2 september 2018 (te laat) ingediende verzoek al blijkt dat verzoeker ter zitting al bedenkingen had tegen het aanmerken van deze personen als gemachtigden. Kennisname van het proces-verbaal heeft het voor verzoeker wel mogelijk gemaakt om deze en andere wrakingsgronden concreet te onderbouwen, maar dat doet er niet aan af dat deze gronden eerder naar voren hadden kunnen en dus, mede gelet op het bepaalde in artikel 8:16, derde lid, van de Awb, ook moeten worden gebracht.
2.2.3.
Voor zover de aanvulling van het verzoek ziet op de eerdere behandeling van vergelijkbare zaken door de behandelend rechters, staat artikel 8:16, eerste lid, van de Awb aan bespreking daarvan in de weg. Appellant was in de uitnodiging voor de zitting immers al op de hoogte gesteld van de namen van de rechters die zijn zaak zouden behandelen en dus had hij dit eerder naar voren kunnen en dus ook moeten brengen.
2.2.4.
In de door verzoeker genoemde, in zijn ogen onbegrijpelijke, fouten in het
proces-verbaal, heeft de Raad geen aparte wrakingsgrond gezien. Voor zover verzoeker zou hebben beoogd deze fouten wel mede aan het verzoek ten grondslag te leggen, wijst de Raad erop dat volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2), onjuistheden in het proces-verbaal geen aanwijzing vormen voor vooringenomenheid van de behandeld rechters. In het voorliggende geval is dat niet anders.
3. Uit 2.1 tot en met 2.2.4 volgt dat het verzoek om wraking niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om wraking van A. Beuker-Tilstra,
J.J.T. van den Corput en J.Th. Wolleswinkel niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter en L.M. Tobé en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2018.
(getekend) E. Dijt
(getekend) J.R. Trox
SSa