ECLI:NL:CRVB:2018:3775

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2018
Publicatiedatum
28 november 2018
Zaaknummer
17/4942 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk ongegrond werd verklaard. Appellante, geboren in 1936, heeft beperkingen die haar belemmeren bij het uitvoeren van huishoudelijke taken. Het college heeft haar een maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp van 4 uur per week verstrekt, gebaseerd op de normtijden van het CIZ-Protocol. Appellante was het niet eens met deze indicatie en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvullende medische stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt dat zij meer uren huishoudelijke hulp nodig heeft.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en heeft geen steun gevonden in de overgelegde medische stukken om tot een ander oordeel te komen. De Raad stelt vast dat de normtijden uit het CIZ-Protocol correct zijn toegepast en dat er een individuele beoordeling heeft plaatsgevonden. Appellante heeft niet voldoende onderbouwd welke extra huishoudelijke taken zij niet zelf kan verrichten. De Raad concludeert dat de maatwerkvoorziening van 4 uur per week voldoende is om appellante te compenseren in haar zelfredzaamheid en participatie.

De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken op 21 november 2018.

Uitspraak

17.4942 WMO15

Datum uitspraak: 21 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 juni 2017, 16/8606 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. el Hachmioui, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. El Hachmioui. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Drazenovic.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1936, heeft beperkingen die haar belemmeren bij het zelf doen van huishoudelijke taken.
1.2.
Bij besluit van 6 juli 2016, gehandhaafd bij besluit van 14 september 2016 (bestreden besluit), heeft het college aan appellante een maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp verstrekt voor 4 uur per week, voor de periode van 6 juli 2016 tot en met 5 juli 2017, in de vorm van zorg in natura. Hierbij is, onder toepassing van (de normtijden van) het Protocol Indicatiestelling voor Huishoudelijke Verzorging van het CIZ (CIZ-Protocol), uitgegaan van wekelijks 90 minuten voor zwaar huishoudelijk werk, 60 minuten voor licht huishoudelijk werk, 60 minuten voor de wasverzorging en 30 minuten extra voor stof afnemen vanwege de COPD-klachten van appellante.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen. Het college heeft bij de indicatiestelling de normtijden uit het CIZ-Protocol toegepast. De werkwijze waarbij het CIZ‑Protocol wordt gebruikt bij het indiceren van hulp bij het huishouden ingevolge de
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 is door de Raad in zijn uitspraak van
11 november 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:4262) geaccepteerd. Niet is gebleken dat de normtijden in het geval van appellante op een onjuiste manier zijn toegepast. Er heeft een individuele beoordeling plaatsgevonden, waarbij aan de hand van alle door appellante geuite lichamelijke klachten en de voorhanden zijnde medische gegevens de zorgbehoefte is bepaald. Met een maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp voor 4 uur per week wordt appellante voldoende gecompenseerd in haar zelfredzaamheid en participatie. Appellante heeft ook niet nader onderbouwd welke huishoudelijke taken in haar situatie nog meer overgenomen zouden moeten worden. Dat de ene hulpverlener meer tijd nodig heeft dan de ander om de huishoudelijke taken af te krijgen, is geen reden om een hogere indicatie te stellen.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft daarbij de bij de rechtbank aangevoerde gronden herhaald. Daarnaast heeft appellante ter onderbouwing van haar medische situatie een aantal medische stukken overgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. De Raad voegt hier het volgende aan toe.
4.2.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald wat zij bij de rechtbank heeft aangevoerd. Zij heeft ter onderbouwing van haar standpunt, dat zij vanwege haar beperkingen is aangewezen op meer uren huishoudelijke hulp, diverse (medische) stukken overgelegd. Hierin heeft de Raad geen steun gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. De in hoger beroep ingebrachte medische stukken bevestigen grotendeels de al bij het college bekende en bij de beoordeling betrokken aandoeningen van appellante. Op basis van deze aandoeningen en de daaruit voortvloeiende beperkingen heeft het college al geconcludeerd dat appellante geen huishoudelijke taken kan verrichten. Verder blijkt uit wat appellante heeft aangevoerd niet van onbillijkheden van overwegende aard als bedoeld in artikel 22 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Rijswijk 2015.
4.3.
Uit wat onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner als voorzitter en L.M. Tobé en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van O.V. Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2018.
(getekend) M.F. Wagner
(getekend) O.V. Vries
JvC