ECLI:NL:CRVB:2018:3872
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ZW-uitkering en weigering WIA-uitkering na medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante en de weigering van de WIA-uitkering. Appellante, die als medewerker montage/inpak werkzaam was, had zich op 2 januari 2013 ziek gemeld. Het Uwv had vastgesteld dat zij per 21 januari 2014 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij geschikt werd geacht voor haar werkzaamheden. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat haar beperkingen niet juist waren ingeschat. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder de besluiten van het Uwv bekrachtigd, maar appellante ging in hoger beroep.
De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanknopingspunten waren voor het oordeel dat de verzekeringsartsen onzorgvuldig hadden gehandeld. Appellante had geen nieuwe medische informatie overgelegd die haar standpunt onderbouwde. De Raad bevestigde dat appellante geschikt was voor haar maatgevende arbeid en dat er geen sprake was van wapenongelijkheid. Ook de weigering van de WIA-uitkering werd bevestigd, omdat appellante de wachttijd niet had voltooid. De Raad concludeerde dat de hoger beroepen niet slagen en bevestigde de aangevallen uitspraken van de rechtbank.