ECLI:NL:CRVB:2018:3892
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid zorgkantoor tot lagere vaststelling van persoonsgebonden budget en verantwoording van zorgkosten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam over de verantwoording van een persoonsgebonden budget (pgb) dat aan appellante was verleend door het zorgkantoor. Appellante had een pgb van € 26.378,68 ontvangen voor zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor het jaar 2013. Na een administratief vooronderzoek heeft het zorgkantoor de verantwoording van de zorgkosten afgekeurd, omdat appellante geen zorgovereenkomsten, facturen of bankafschriften had overgelegd. Het zorgkantoor heeft vervolgens het pgb vastgesteld op € 10.322,85 en een bedrag van € 16.055,83 teruggevorderd.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het zorgkantoor bevoegd was om het pgb lager vast te stellen, omdat appellante niet had voldaan aan de administratieve verplichtingen. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het niet redelijk is om de gebrekkige verantwoording volledig voor haar rekening te laten komen, aangezien zij de administratie had overgelaten aan haar zorgverlener. De Raad heeft echter geoordeeld dat de verantwoording van de besteding van het pgb de eigen verantwoordelijkheid van de verzekerde is, ook als deze de administratie aan een derde overlaat.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de zorg daadwerkelijk is verleend en dat de kosten zijn betaald. De Raad heeft de uitoefening van de bevoegdheid door het zorgkantoor om het pgb lager vast te stellen als niet onredelijk beoordeeld en heeft het hoger beroep van appellante afgewezen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.