ECLI:NL:CRVB:2018:4188
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens verzwegen onroerend goed en werkzaamheden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering van appellante, die niet heeft gemeld dat zij een stuk grond in Nigeria bezit en daarnaast werkzaamheden als schoonmaakster verricht. De aanleiding voor het onderzoek was een anonieme melding van 18 juli 2016. Na een onderzoek door een handhavingsspecialist, waarbij dossieronderzoek en het afleggen van een verklaring door appellante op 7 september 2016 plaatsvond, concludeerde het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden. Bij besluiten van 20 en 26 september 2016, gehandhaafd bij besluit van 11 november 2016, werd de bijstand van appellante met terugwerkende kracht ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd tot een bedrag van € 22.805,20. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad van Beroep werd bevestigd. De Raad oordeelde dat appellante niet voldoende informatie had verstrekt over haar bezit en werkzaamheden, en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De gronden van appellante in hoger beroep waren in wezen gelijk aan die in beroep, maar de Raad vond geen aanleiding om van het oordeel van de rechtbank af te wijken. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.