ECLI:NL:CRVB:2018:502
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van bijstandsverlening en de behandeling van leningen als middelen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had op 18 mei 2015 bijstand aangevraagd op basis van de Participatiewet (PW), maar zijn aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Na een heroverweging van de bezwaren, werd de bijstand alsnog toegekend, maar het college had een bedrag van € 1.000,- dat de appellant op 13 juli 2015 had ontvangen van een derde, in mindering gebracht op de bijstandsverlening. De appellant stelde dat dit bedrag een lening betrof die hij had afgesloten om in zijn levensonderhoud te voorzien, maar het college betwistte dit en beschouwde het bedrag als een middel dat in aanmerking moest worden genomen bij de bijstandsverlening.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd dat het bedrag van € 1.000,- daadwerkelijk als lening was bedoeld en dat het voor levensonderhoud was bestemd. De Raad verwijst naar eerdere rechtspraak waarin is bepaald dat een betrokkene aannemelijk moet maken dat hij geen ander inkomen heeft en dat de lening daadwerkelijk voor levensonderhoud is verstrekt. De Raad concludeert dat de appellant niet aan deze eisen heeft voldaan, waardoor het college terecht het bedrag in mindering heeft gebracht op de bijstandsverlening. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.