ECLI:NL:CRVB:2018:779
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van gezamenlijke huishouding en terugvordering bijstandsuitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugvordering van bijstandsuitkeringen aan [A.] en appellant. De rechtbank Midden-Nederland had eerder geoordeeld dat appellant van [geboortedag] 2010 tot en met 21 september 2011 zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres bij [A.]. De Raad bevestigt dit oordeel en stelt vast dat het zwaartepunt van het persoonlijke leven van appellant zich op het uitkeringsadres bevond. Appellant had in deze periode een kind met [A.] en er zijn voldoende feiten en omstandigheden die aantonen dat zij een gezamenlijke huishouding voerden. De Raad oordeelt dat de motieven en aard van de relatie tussen appellant en [A.] niet van belang zijn voor de beoordeling van de gezamenlijke huishouding. De terugvordering van de bijstandsuitkering is gerechtvaardigd, en de Raad wijst de beroepsgrond van appellant af dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen proceskosten toegewezen.