In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin het beroep tegen het besluit van het Uwv werd ongegrond verklaard. Appellante was eerder in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet WIA, maar na een herbeoordeling heeft het Uwv vastgesteld dat haar belastbaarheid niet was veranderd. Werkgeefster heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, met de stelling dat appellante volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft het beroep van werkgeefster tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard, waarbij de rechtbank de medische en arbeidskundige onderbouwing van het Uwv heeft onderschreven.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig is geweest. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank niet heeft onderkend dat van rechtswege beroep van appellante tegen het bestreden besluit 2 is ontstaan. De Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte geen inhoudelijk oordeel heeft gegeven over dit beroep. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellante slaagt, en vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze niet inhoudelijk is ingegaan op het van rechtswege ontstane beroep. De Raad verklaart het beroep van appellante tegen het besluit van 8 september 2015 ongegrond, maar veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in hoger beroep.