ECLI:NL:CRVB:2019:1476

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
18-2223 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) wegens onvoldoende zorgbehoefte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellante, geboren in 1973, heeft een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz), die door het CIZ was afgewezen. De Raad heeft vastgesteld dat appellante ondersteuning ontvangt op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, maar dat zij niet voldoet aan de criteria voor Wlz-zorg. De Raad concludeert dat appellante, ondanks haar zorgbehoefte, in staat is om zelf hulp in te roepen en dat er geen sprake is van een situatie die recht geeft op 24-uurszorg. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

18.2223 WLZ

Datum uitspraak: 3 april 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 april 2018, 17/7072 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K.T.F. Chocolaad, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Chocolaad en vergezeld van haar begeleidster [naam begeleidster]. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater en mr. J.E. Koedood.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1973, is bekend met chronische psychiatrische en gedragsproblematiek, lichte zwakzinnigheid
,diabetes en hartproblemen. CIZ heeft appellante op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten geïndiceerd voor begeleiding individueel, klasse 3, van 4 augustus 2014 tot 3 april 2015. Appellante heeft op 18 januari 2017 een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
1.2.
Bij besluit van 19 april 2017 heeft CIZ die aanvraag afgewezen. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.3.
Bij besluit van 1 september 2017 (bestreden besluit) heeft CIZ het bezwaar ongegrond verklaard. CIZ heeft zich op het standpunt gesteld dat de intensieve zorg en begeleidingsbehoefte geheel wordt bepaald door de ernstige chronische psychiatrische problematiek. De grondslag psychiatrie biedt echter geen toegang tot de Wlz. Verder is een somatische grondslag vastgesteld op basis van diabetes en hartproblemen. Er is geen sprake van zo ernstige fysieke beperkingen dat voortdurende overname van zelfzorg of begeleiding nodig is. De beperkingen ten aanzien van sociale redzaamheid en het psychisch functioneren kunnen niet worden verklaard vanuit de somatiek. De somatische klachten leiden daarom niet tot een blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz. Ten slotte kan op basis van de aangeleverde diagnostiek geen verstandelijke beperking worden vastgesteld. Appellante komt niet in aanmerking voor zorg op grond van de Wlz. Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het door CIZ verrichte onderzoek onzorgvuldig is geweest. Het advies van de medisch adviseur is volledig en is op zorgvuldige wijze tot stand gekomen. Informatie van PsyQ van 17 juni 2014 en van GGD Haaglanden van 25 januari 2017 is op kenbare wijze bij het medisch advies betrokken. De rechtbank ziet verder geen aanleiding te twijfelen aan het standpunt van de medisch adviseur dat ook op grond van het door appellante bij de rechtbank ingebrachte rapport van de Parnassia Groep van 1 februari 2018 geen grondslag verstandelijke handicap kan worden vastgesteld. Over de grondslag somatiek heeft de rechtbank overwogen dat de hart- en diabetesklachten stabiel zijn en dat niet is gebleken dat deze leiden tot een noodzaak voor voortdurende medische zorg. CIZ heeft zich op basis van het door de medisch adviseur verrichte onderzoek op het standpunt mogen stellen dat appellante niet is aangewezen op permanent toezicht of 24‑uurszorg in de nabijheid. Ten slotte heeft CIZ zich terecht op het standpunt gesteld dat op grond van de psychiatrische problematiek geen recht op zorg op grond van de Wlz bestaat.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Volgens appellante komt zij wel in aanmerking voor een Wlz‑indicatie. Appellante heeft gesteld dat in verband met zwakzinnigheid, diabetes en een hartafwijking zowel sprake is van een somatische aandoening als van een verstandelijke handicap. Verder is zorg in de nabijheid nodig om verwaarlozing en wegglijding in apathie te voorkomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit artikel 3.2.1, eerste lid, aanhef en onder b, ten tweede, van de Wlz volgt dat een verzekerde slechts toegang heeft tot Wlz‑zorg, indien hij vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap een blijvende behoefte heeft aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat hij zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen, door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft.
4.2.
Uit het dossier en wat appellante en haar begeleidster ter zitting hebben verklaard, volgt niet dat appellante 24 uur per dag zorg in de nabijheid nodig heeft. Gebleken is dat appellante ondersteuning ontvangt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, bestaande uit een aantal uren begeleiding/beschermd wonen en huishoudelijke verzorging, van, onder andere, één vaste begeleidster. Appellante is bovendien in staat om, zo nodig buiten de geplande uren, zelf op relevante momenten hulp in te roepen om ernstig nadeel voor haar zelf te voorkomen. Alhoewel ook voor de Raad duidelijk is dat appellante veel zorg nodig heeft, is hiermee geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, aanhef en onder b, ten tweede, van de Wlz. Reeds hierom is appellante bij het bestreden besluit terecht niet in aanmerking gebracht voor zorg op grond van de Wlz. Of sprake is van een grondslag verstandelijke handicap kan dan ook onbesproken blijven.
4.3.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en M.F. Wagner en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2019.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) J.R. Trox
md