ECLI:NL:CRVB:2019:1658
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsverlening op basis van de Participatiewet met betrekking tot de woonplaats van de appellant
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstandsverlening aan appellant op basis van de Participatiewet (PW). Appellant heeft zich op 4 februari 2016 gemeld voor bijstand en heeft op 23 maart 2016 een aanvraagformulier ingevuld. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft appellant bij besluit van 5 augustus 2016 bijstand verleend, maar met een zoektermijn voor het vinden van woonruimte. Na verschillende verzoeken om informatie over zijn verblijfplaats, heeft het college op 8 december 2016 de bijstand van appellant ingetrokken en kosten teruggevorderd, omdat appellant niet aan de voorwaarden voldeed.
Appellant heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, maar niet-ontvankelijk verklaard voor wat betreft de opschorting van de bijstand. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het college niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat appellant zijn woonplaats buiten de gemeente Rotterdam had in de relevante periode. De Raad oordeelt dat het college niet zorgvuldig heeft gehandeld en dat de intrekking en terugvordering niet op een deugdelijke feitelijke grondslag berust.
De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep gegrond. Het besluit van het college tot intrekking van de bijstand wordt herroepen, en het college wordt veroordeeld in de kosten van appellant, die in totaal € 3.072,- bedragen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep op 14 mei 2019.