ECLI:NL:CRVB:2019:1674
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van procesbelang bij intrekking van bijstand en verzoek om schadevergoeding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die sinds 25 februari 2015 bijstand ontving op grond van de Participatiewet, had hoger beroep ingesteld tegen de intrekking van zijn bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Almere. De intrekking was gebaseerd op het niet voldoen aan verzoeken om informatie, waaronder bankafschriften. In hoger beroep werd door het college aangevoerd dat de appellant inmiddels een WIA-uitkering ontving die hoger was dan de bijstandsnorm, waardoor er geen procesbelang meer zou zijn bij de beoordeling van de intrekking van de bijstand.
De Raad overwoog dat voor het vaststellen van procesbelang bepalend is of het resultaat dat de appellant nastreeft feitelijke betekenis kan hebben. Aangezien de appellant met de WIA-uitkering geen recht meer had op bijstand, kon het hoger beroep geen feitelijke betekenis meer hebben. Ook het verzoek om schadevergoeding werd als onvoldoende concreet en op voorhand onaannemelijk beoordeeld. De Raad concludeerde dat er geen procesbelang meer was en verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk, evenals het verzoek om schadevergoeding.
De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor appellanten om hun schade en belang duidelijk te onderbouwen. De Raad wees erop dat een louter formeel of principieel belang niet voldoende is voor het aannemen van procesbelang.