ECLI:NL:CRVB:2019:1727

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 mei 2019
Publicatiedatum
24 mei 2019
Zaaknummer
16/6298 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van inkomsten met WAO-uitkering en de beoordeling van de maatman

In deze zaak gaat het om de verrekening van inkomsten met de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellante, werkzaam als ziekenverzorgster en later als medisch secretaresse, betwist de wijze waarop het Uwv haar maatman heeft vastgesteld. Het Uwv heeft haar WAO-uitkering berekend op basis van haar laatstelijk uitgeoefende functie als ziekenverzorgster, terwijl appellante stelt dat de maatman de functie van medisch secretaresse zou moeten zijn. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 15 mei 2019 uitspraak gedaan, waarbij het hoger beroep van appellante niet werd gehonoreerd. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht van de maatman is uitgegaan die correspondeert met de laatstelijk verrichte arbeid en dat er geen aanleiding is om het maatmanloon te actualiseren. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en stelt dat de maatman niet gewijzigd hoeft te worden, omdat het inkomen uit de functie van medisch secretaresse lager is dan het inkomen dat appellante als ziekenverzorgster zou hebben verdiend. De Raad concludeert dat de berekening van het voorschot op de WAO-uitkering correct is uitgevoerd en dat de beroepsgrond van appellante niet tot het gewenste resultaat leidt.

Uitspraak

16/6298 WAO
Datum uitspraak: 15 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 1 september 2016, 16/777 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2019. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als ziekenverzorgster voor 40 uur per week bij [naam werkgever 1] te [woonplaats]. Het Uwv heeft appellante met ingang van 27 november 1992 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Per februari 1994 is de mate van arbeidsongeschiktheid op 15 tot 25% bepaald.
1.2.
In 2000 is appellante gaan werken als medisch secretaresse. Sinds 2004 werkt zij in die functie 16 uur per week bij de afdeling gynaecologie van de [naam werkgever 2] te [woonplaats]. De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft bij uitspraak van 27 maart 2008 een besluit van het Uwv om de WAO-uitkering van appellante per 15 september 2006 in te trekken vernietigd, omdat appellante door het Uwv ten onrechte in staat werd geacht 40 uur per week te werken. In de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is vervolgens een urenbeperking vermeld van 16 uur per week. Omdat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen voorbeeldfuncties kon selecteren heeft deze de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld door haar verdiensten in het werk als medisch secretaresse, dat appellante toen minder dan 16 uur per week verrichtte, af te zetten tegen het geïndexeerde maatmanloon. Dat resulteerde in een mate van arbeidsongeschiktheid van 60,40%. Bij besluit van 12 juni 2008 heeft het Uwv de
WAO- uitkering van appellante per 12 juli 2006 en per 15 september 2006 gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
1.3.
Bij besluit van 16 september 2015 heeft het Uwv appellante geïnformeerd over de wijze van verrekening van inkomsten met haar WAO-uitkering op grond van artikel 44 van de WAO vanaf 1 juli 2015. De WAO-uitkering zal over een afgesproken periode als voorschot worden uitbetaald. Na afloop van die periode vindt definitieve vaststelling plaats op basis van de gegevens van de Belastingdienst. Het Uwv heeft vastgesteld dat de WAO-uitkering tot en met 30 november 2015 ongewijzigd € 870,- bruto per maand blijft. Gelet op haar inkomen wordt met ingang van 1 december 2015 het voorschot op de WAO-uitkering bepaald op € 289,98 bruto per maand.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 15 februari 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv de hoogte van het voorschot op de WAO-uitkering per 1 december 2015 gewijzigd vastgesteld op € 579,86 bruto per maand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en een verzoek om schadevergoeding afgewezen.
3.1.
Appellante stelt zich in hoger beroep primair op het standpunt dat het Uwv bij de beoordeling van haar aanspraken de maatman in 2008 had moeten wisselen. Zij stelt dat de maatman de medisch secretaresse zou moeten zijn. Zij heeft vanaf 13 april 2004 gewerkt als medisch secretaresse voor 16 uur per week. Bij de berekening van het voorschot is ten onrechte uitgegaan van een vergelijking van de inkomsten met de maatman ziekenverzorgster in een omvang van 40 uur. Volgens appellante was zij in 2008 al acht jaar werkzaam als medisch secretaresse en had zij geen enkele binding meer met de functie ziekenverzorgster. Zij heeft zich laten omscholen op eigen kosten en heeft onder andere in 1999 de opleiding ‘algemeen secretariële vaardigheden’ gevolgd en afgesloten. In 2000 is zij op oproepbasis gaan werken als medisch secretaresse. In 2001 heeft zij de opleiding ‘medische terminologie’ gevolgd. Vervolgens heeft zij vier jaar gewerkt op verschillende afdelingen en sinds 2004 bij de maatschap gynaecologie voor gemiddeld 16 uur per week. Zij heeft dus wel degelijk nieuwe bekwaamheden verkregen. Subsidiair stelt appellante zich op het standpunt dat het maatmanloon van de functie ziekenverzorgster niet enkel geïndexeerd zou moeten worden, maar moet worden geactualiseerd naar het loonniveau van 2008. Zij zou als ziekenverzorgster in 2008 immers ruim 25 jaar ervaring hebben en het bijbehorende salaris zijn gaan verdienen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Het Uwv heeft in hoger beroep toegelicht dat hoofdregel voor het bepalen van de maatman is dat wordt uitgegaan van de laatstelijk verrichte arbeid voorafgaand aan de arbeidsongeschiktheid. In het rapport van 13 december 2016 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep als toelichting waarom geen maatmanwissel heeft plaatsgevonden vermeld dat het maatmanuurloon op 1 januari 2007 € 12,29 was en het bruto uurloon voor de functie medisch secretaresse € 13,33, maar dat, hoewel het uurloon in de functie medisch secretaresse hoger is, het maandloon beduidend minder is. Uitgaande van een maatmanomvang van 40 uur per week en de omvang van de functie medisch secretaresse van 16 uur per week heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een nader rapport van 8 februari 2017 berekend dat het maatmanloon in 2007 bij 40 uur € 491,60 per week bedraagt en de inkomsten van de medisch secretaresse voor 16 uur per week € 213,28 per week. De conclusie is dat een maatmanwissel niet aan de orde is, omdat geen sprake is van een nieuw beroep dat meer betaalt dan het oude.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante is het niet eens met de voorschotberekening van de inkomensverrekening per 1 december 2015. In geschil is de vraag of het Uwv hierbij van een juiste maatman is uitgegaan en terecht het maatmanloon niet heeft geactualiseerd.
4.2.
De Raad ziet, anders dan de rechtbank en gelet op zijn vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO8521), geen aanleiding de beroepsgrond van appellante over de door het Uwv gehanteerde maatman buiten de beoordeling te laten. Deze beroepsgrond kan echter niet tot het door appellante gewenste resultaat leiden. Een wijziging van de maatman is namelijk niet aan de orde als het loon in de met de verkregen nieuwe bekwaamheden uit te oefenen functie niet op eenzelfde of hoger niveau ligt dan het loon in het vroeger uitgeoefende beroep. Niet ter discussie staat dat appellante met haar werk als medisch secretaresse gedurende 16 uur per week in 2008 minder inkomsten verwierf dan zij in haar vroegere werkzaamheden als ziekenverzorgster voor 40 uur per week zou hebben genoten. Daarom is een wijziging van de maatman ten onrechte voorgesteld. Anders dan appellante veronderstelt gaat het hierbij niet om een uurloonvergelijking, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 5 maart 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL6776. Voorts is in het kader van de beoordeling van een wijziging van de maatman niet van belang dat appellante op medische gronden niet langer in staat wordt geacht om 40 uur per week te werken. Gelet op het vorenstaande komt de Raad niet toe aan de vraag of appellante voor het verkrijgen van de nieuwe bekwaamheden een opleiding van enige duur en zwaarte heeft gevolgd.
4.3.
De Raad volgt appellante evenmin in haar subsidiaire standpunt dat het maatmanloon geactualiseerd zou moeten worden. Zoals bijvoorbeeld in de uitspraak van de Raad van 15 juli 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008:BD7439) is overwogen, wordt voorop gesteld dat volgens de in de artikelen 5, 7 en 8 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten neergelegde hoofdregel het maatmanloon wordt vastgesteld bij de eerste beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Van dit bij de eerste schatting vastgelegde maatmanloon wordt in beginsel in het vervolg uitgegaan. Wel wordt bij latere schattingen dat maatmanloon geïndexeerd op basis van de cao-loonontwikkelingen. Bij de onderhavige schatting heeft het Uwv de ter zake geldende bepalingen op de juiste wijze toegepast. Nadat voor de vaststelling van het maatmanloon bij de eerste arbeidsongeschiktheidsbeoordeling het maatmanloon is vastgesteld, wordt in beginsel de band met het in de voorheen vervulde functie verdiende loon en daarmee met mogelijke periodieke verhogingen als gevolg van ervaringsjaren verbroken.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd met verbetering van de gronden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter en J.S. van der Kolk en R.B. Kleiss als leden, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2019.
(getekend) E. Dijt
(getekend) S.L. Alves

VC