Uitspraak
17 4040 PW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant en zijn partner werd bevestigd. Appellant ontving sinds 19 augustus 2005 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Naar aanleiding van een melding dat appellant en zijn partner maandelijks huurinkomsten ontvingen en langer dan vier weken in het buitenland verbleven, heeft de gemeente Den Haag onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Dit onderzoek leidde tot de ontdekking van een perceel bouwgrond in Turkije dat op naam van appellant stond, maar dat niet was opgegeven bij de aanvraag van bijstand.
De gemeente heeft de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd, omdat appellant en zijn partner in strijd met hun inlichtingenverplichting geen melding hadden gemaakt van dit vermogen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze besluiten ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het college bevoegd was om onderzoek te doen naar de juistheid van de verstrekte gegevens en dat er geen sprake was van een ongerechtvaardigde inbreuk op het privéleven van appellant.
In hoger beroep heeft appellant de gronden herhaald die eerder in beroep zijn aangevoerd, maar de Centrale Raad van Beroep heeft deze gronden niet overtuigend geacht. De Raad bevestigt het oordeel van de rechtbank dat de waarde van de bouwgrond correct was vastgesteld en dat er geen reden was om aan de taxatie te twijfelen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.