Uitspraak
17.3946 WAO
OVERWEGINGEN
WAO-uitkering op juiste wijze overeenkomstig de artikelen 14, 19aa en 40 van de WAO heeft berekend. [betrokkene] ontvangt al een WAO-uitkering zodat geen tweede (nieuw) recht op een WAO-uitkering kan ontstaan. Het Uwv heeft het dagloon gebaseerd op de inkomsten uit dienstverband in de periode 1 oktober 2012 tot 1 oktober 2013 en vastgesteld op € 118,22. De over deze periode ontvangen WAO-uitkering is op grond van artikel 40, eerste lid, tweede volzin, van de WAO terecht buiten beschouwing gelaten. Niet in geschil is dat het per
12 oktober 2015 berekende dagloon hoger is dan het dagloon waarnaar de lopende
WAO-uitkering werd betaald, zodat voldaan is aan de voorwaarde dat [betrokkene] door het opnieuw vaststellen van het dagloon niet in een nadeligere positie is komen te verkeren. De nieuwe per 1 juli 2013 geldende regeling valt voor [betrokkene] ongunstiger uit, echter de wetsgeschiedenis biedt naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. De Dagloonregelen WAO waarnaar [betrokkene] heeft verwezen zijn per 1 januari 2006 komen te vervallen.Aan het overgangsrecht van artikel 98d van de WAO kan naar het oordeel van de rechtbank geen aanspraak worden ontleend op toepassing van de Dagloonregelen WAO. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat geen sprake is van schending van het loondervingsbeginsel noch van een ongerechtvaardigde inbreuk op het eigendomsrecht als neergelegd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
WAO-uitkering is voldaan alsof er geen (eerste) recht op WAO-uitkering bestaat. In dat geval kan het dagloon worden herzien, mits het dagloon van het (tweede) niet ontstane recht hoger zou zijn geweest dan het dagloon van het (eerste) bestaande recht. Om dit goed te regelen wordt, evenals in de Wet WIA, expliciet in artikel 19aa WAO geregeld dat geen nieuw, tweede recht op WAO-uitkering kan ontstaan.’’