ECLI:NL:CRVB:2019:1875
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid van functies voor appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland. Appellant, die zich op 1 mei 2015 ziek meldde met psychische klachten, had een ZW-uitkering ontvangen. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 31 mei 2016, omdat appellant in staat werd geacht meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn beperkingen te licht waren ingeschat. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
Tijdens de zitting op 1 mei 2019 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. P. Nicolai. De Raad beoordeelde de medische en arbeidskundige grondslagen van het besluit van het Uwv. De Raad concludeerde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de EZWb ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. Het beroep op het arrest Korošec werd verworpen, omdat appellant voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunt te onderbouwen en de rechtbank geen aanleiding had gezien om een deskundige in te schakelen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing werd genomen op basis van de overwegingen dat de medische beoordeling door het Uwv juist was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies voor appellant.