ECLI:NL:CRVB:2019:1917
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.S. van der Kolk
- E. Dijt
- R.B. Kleiss
- Rechtspraak.nl
Herziening van het dagloon in het kader van de WAO-uitkering en de gevolgen van wetswijzigingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van het dagloon van een appellant die een uitkering ontving op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De appellant, die sinds 8 mei 2000 een WAO-uitkering ontvangt, was van mening dat de wetgever onvoldoende rekening had gehouden met de financiële gevolgen van de wijziging van artikel 40 van de WAO. De Raad oordeelde dat de wetgever expliciet had bepaald dat de WAO-uitkering niet meegeteld zou worden als loon bij de vaststelling van het dagloon. De Raad stelde vast dat het nieuwe dagloon, dat per 22 juni 2016 werd vastgesteld, hoger was dan het dagloon waarnaar de WAO-uitkering eerder was berekend, en dat de regeling dus voordelig uitpakte voor de appellant. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat er geen strijd was met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens, omdat de appellant geen bestaand recht op een hogere WAO-uitkering had verloren door de wetswijziging. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de wetgever om de gevolgen van wetswijzigingen voor bestaande rechten en uitkeringen zorgvuldig te overwegen.