ECLI:NL:CRVB:2019:1986
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake boete wegens schending inlichtingenplicht bij IOW-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarbij een boete is opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht. Appellant ontving vanaf 19 januari 2014 een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW). Het Uwv heeft de IOW-uitkering van appellant over een bepaalde periode ingetrokken en een boete opgelegd omdat appellant niet had gemeld dat hij naast de IOW-uitkering ook inkomsten uit prepensioen ontving. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de boete, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, maar het Uwv heeft in hoger beroep de ontvankelijkheid van het bezwaar betwist.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het Uwv niet aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit van 29 juli 2015 op de juiste wijze is verzonden. Hierdoor is de bezwaartermijn niet aangevangen op de datum van het besluit, maar pas later, waardoor het bezwaar ontvankelijk is. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van het Uwv herroepen. De Raad heeft de boete vastgesteld op € 1.684,67, wat lager is dan het eerder opgelegde bedrag van € 1.690,-. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant en moet het griffierecht vergoeden.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep en is openbaar uitgesproken op 13 juni 2019.