ECLI:NL:CRVB:2019:1992
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking WAO-uitkering en arbeidsongeschiktheidseisen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. De appellant, die een WAO-uitkering ontving, had deze uitkering aangevraagd na zich ziek te melden met psychische klachten. Het Uwv had de uitkering in 2012 ingetrokken, omdat er volgens hen geen sprake was van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze intrekking ongegrond verklaard. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat de appellant op 7 september 2012 niet arbeidsongeschikt was. De Raad baseerde zich op rapportages van verschillende psychiaters die geen psychiatrische afwijkingen bij de appellant hadden vastgesteld. De Raad oordeelde dat de intrekking van de uitkering met terugwerkende kracht niet aan de orde was, omdat de appellant al op de hoogte was gesteld van het oordeel van het Uwv dat hij geen recht had op een uitkering. De Raad concludeerde dat er geen reden was om een deskundige in te schakelen, omdat de medische gegevens geen steun boden voor het standpunt van de appellant dat hij op de datum van intrekking arbeidsongeschikt was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.