ECLI:NL:CRVB:2019:2068

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juni 2019
Publicatiedatum
26 juni 2019
Zaaknummer
17/5071 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen ZW-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin het bezwaar van appellant tegen een besluit van het Uwv niet-ontvankelijk werd verklaard. Appellant had zich op 4 juni 2015 ziek gemeld en ontving ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uwv beëindigde de ZW-uitkering per 9 mei 2016 vanwege detentie. Appellant verzocht om heropening van de ZW-uitkering per 5 september 2016, wat door het Uwv werd goedgekeurd. Echter, in een brief van 19 oktober 2016 werd aan appellant meegedeeld dat hij over een bepaalde periode geen recht had op ZW-uitkering. Appellant beschouwde deze brief als een besluit en diende een bezwaarschrift in, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend. De rechtbank oordeelde dat de brief van 19 oktober 2016 geen besluit was in de zin van de Awb, maar slechts een toelichting op het eerdere besluit van 10 oktober 2016. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de brief van 19 oktober 2016 geen afzonderlijk rechtsgevolg had en dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

17.5071 ZW

Datum uitspraak: 12 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
10 juli 2017, 17/368 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.E.L.Th. Balkema, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Balkema. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
L. den Hartog.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als telemarketeer. Op 4 juni 2015 heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten. Het dienstverband is per 15 juli 2015 beëindigd. Het Uwv heeft appellant met ingang van 28 juli 2015 in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
Bij besluit van 11 mei 2016 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 9 mei 2016 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, omdat hij sinds 8 april 2016 gedetineerd is.
1.3.
Appellant heeft het Uwv op 10 oktober 2016 een verklaring uit detentie toegezonden.
1.4.
Bij besluit van 10 oktober 2016 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellant met ingang van 5 september 2016 heropend onder de motivering dat uit het ontslagbewijs (de detentieverklaring) blijkt dat op laatstgenoemde datum de detentie is geëindigd. Vermeld is dat appellant het Uwv kan bellen als hij nog vragen heeft over de beslissing en dat hij, als hij het niet eens is met de beslissing, tot uiterlijk 21 november 2016 een bezwaarschrift kan indienen.
1.5.
Op 19 oktober 2016 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij over de periode van 5 juli 2016 tot en met 4 september 2016 geen recht heeft op een ZW-uitkering, omdat hij in die periode in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI) verbleef. Verder is vermeld dat, als appellant het er niet mee eens is, hij bezwaar kan maken tegen het besluit van 10 oktober 2016.
1.6.
Bij brief van 23 november 2016, op 25 november 2016 per e-mail door het Uwv ontvangen, heeft appellant – kort gezegd – te kennen gegeven dat hij meent dat hij recht heeft op ZW-uitkering met terugwerkende kracht vanaf 5 juli 2016. Hij heeft het Uwv verzocht deze uitkering te betalen. In een brief van 7 december 2016, door het Uwv ontvangen op 9 december 2016, heeft appellant gemeld dat de brief van 23 november 2016 is te zien als klacht, synoniem bezwaar tegen het schrijven van het Uwv van 19 oktober 2016. In een brief van 6 januari 2017 heeft appellant toegelicht dat naar zijn mening de brief van het Uwv van 19 oktober 2016 is te zien als een besluit, mede gelet op de zinsnede “Onderwerp Beslissing Ziektewet-uitkering”.
1.7.
Bij besluit van 12 januari 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv de brief van appellant van 7 december 2016 aangemerkt als bezwaarschrift tegen het besluit van
10 oktober 2016. Daarbij is opgemerkt dat in de brief van 19 oktober 2016 nadere uitleg staat waarom appellant geen ZW-uitkering krijgt over de periode van 5 juli 2016 tot en met 4 september 2016 en dat daarin wordt verwezen naar het besluit van 10 oktober 2016, waartegen bezwaar openstaat. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend. Volgens het Uwv is niet gebleken dat er bijzondere omstandigheden waren waardoor appellant niet in de gelegenheid was om tijdig een bezwaarschrift in te dienen. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld.
2.1.
In beroep heeft appellant betoogd dat de brief van 19 oktober 2016 een besluit is, omdat in die brief geweigerd wordt ZW-uitkering toe te kennen over de periode van 5 juli 2016 tot en met 4 september 2016, terwijl over deze periode nog geen weigering voorhanden was. Omdat het Uwv per mail met appellant communiceert, is het bezwaarschrift per mail van 25 november 2016 tijdig ingediend. Appellant heeft aangevoerd dat een
niet-ontvankelijkheidsverklaring van zijn bezwaar hem de effectieve toegang tot de rechter ontneemt, hetgeen zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Appellant heeft verder gesteld dat hij, voor zover valt na te gaan, tijdens zijn verblijf in de ZBBI recht heeft op ziekengeld.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant ter zitting heeft toegelicht dat zijn bezwaar zich uitsluitend richtte tegen de inhoud van de brief van 19 oktober 2016 en dat hij heeft gesteld geen belang te hebben om op te komen tegen het besluit van 10 oktober 2016. Het Uwv heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook ten onrechte aangenomen dat het bezwaar van appellant was gericht tegen het besluit van 10 oktober 2016. De brief van 19 oktober 2016, waartegen het bezwaar zich richtte, is slechts een toelichting op het eerder genomen besluit van
10 oktober 2016 en kan niet worden gekwalificeerd als besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Nu tegen de brief van 19 oktober 2016 geen bezwaar mogelijk was, is het bezwaar niet-ontvankelijk.
3.1.
Appellant is in hoger beroep opgekomen tegen de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit door de rechtbank in stand zijn gelaten. Hij heeft zijn onder 2.1 weergegeven beroepsgronden herhaald.
3.2.
Het Uwv heeft gevraagd de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het betoog dat de brief van 19 oktober 2016 rechtsgevolg heeft omdat in die brief geweigerd wordt ZW-uitkering toe te kennen over de periode van 5 juli 2016 tot en met 4 september 2016, terwijl over deze periode nog geen weigering voorhanden is, wordt niet gevolgd. Het besluit van 10 oktober 2016 is een reactie op het verzoek van appellant om de per 9 mei 2016 geëindigde ZW-uitkering te heropenen. Op basis van het door appellant verstrekte ontslagbewijs heeft het Uwv besloten de ZW-uitkering te heropenen met ingang van 5 september 2016. Als motivering is daarbij vermeld dat uit het ontslagbewijs blijkt dat de detentie van appellant op deze datum is beëindigd. Hiermee is gegeven dat de
ZW-uitkering niet met ingang van de door appellant gewenste datum is heropend. De brief van 19 oktober 2016, die is verstuurd naar aanleiding van telefonisch contact met appellant over het besluit van 10 oktober 2016, bevat een nadere uitleg van dit besluit en heeft geen afzonderlijk rechtsgevolg.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de brief van het Uwv van 19 oktober 2016 slechts een toelichting is op het besluit van 10 oktober 2016 en niet kan worden gekwalificeerd als een besluit in de zin van de Awb waartegen bezwaar kan worden gemaakt.
4.3.
De overwegingen 4.1 en 4.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en D. Hardonk-Prins en
M.E. Fortuin als leden, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2019.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) M. Graveland

KS