In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering te weigeren. De Centrale Raad van Beroep heeft op 23 januari 2019 uitspraak gedaan. Appellante had zich op 14 januari 2012 ziek gemeld met hand- en rugklachten. Het Uwv concludeerde op 23 januari 2014 dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat door appellante werd bestreden. De rechtbank Gelderland had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging. De Raad heeft de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven, waarbij zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante hebben onderzocht. De Raad oordeelde dat de psychische en fysieke beperkingen van appellante niet zijn onderschat en dat zij in staat is de geselecteerde voorbeeldfuncties te vervullen. Het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen werd afgewezen, omdat er geen nieuwe medische gegevens waren ingediend die aanleiding gaven voor een deskundigenonderzoek. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.294,- bedragen, inclusief het griffierecht van € 45,- dat het Uwv aan appellante moet vergoeden.