ECLI:NL:CRVB:2019:2176
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van onvoldoende informatie over woonplaats en financiële situatie
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering van appellante door het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade. Appellante ontving sinds 31 augustus 2007 bijstand op basis van de Participatiewet (PW). De bijstand werd beëindigd op 13 december 2016, omdat appellante niet meewerkte aan een huisbezoek. Het college concludeerde dat appellante onjuiste informatie had verstrekt over haar woon- en leefsituatie, wat leidde tot de intrekking van de bijstand over de periode van 1 november 2014 tot 13 december 2016 en een terugvordering van € 17.905,56. Appellante ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep ongegrond verklaarde.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college onvoldoende bewijs heeft geleverd dat appellante geen woonplaats meer had in de gemeente Kerkrade. De Raad stelt vast dat appellante weliswaar verklaarde dat zij vaak bij haar zus in Duitsland verbleef, maar dat zij ook regelmatig in Kerkrade was. Het college heeft niet voldoende onderzoek gedaan naar de sociale contacten en andere relevante omstandigheden van appellante. De Raad concludeert dat de primaire grondslag voor de intrekking van de bijstand niet kan worden gedragen door de bevindingen van het college.
Daarnaast oordeelt de Raad dat appellante de inlichtingenverplichting met betrekking tot haar financiële situatie heeft geschonden, omdat zij geen openheid van zaken heeft gegeven over de financiële steun die zij van derden ontving. Dit leidt tot de conclusie dat de subsidiaire grondslag voor de intrekking van de bijstand wel kan worden gedragen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af.