Uitspraak
17.3613 WAJONG
4 april 2017, 16/3060 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel. De appellant, geboren in 1982, was sinds 2000 in aanmerking voor een Wajong-uitkering, maar deze werd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigd op 17 augustus 2016, omdat hij minder dan 25% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 januari 2017, die door de verzekeringsarts was opgesteld. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij meer beperkingen heeft dan door het Uwv werd aangenomen en dat de geselecteerde functies niet passend zijn. Hij stelde dat hij niet zelfstandig taken kan uitvoeren en dat de werkomgeving niet geschikt is voor hem.
De Raad heeft de argumenten van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat er geen nieuwe medische gegevens zijn overgelegd die de eerdere beoordeling van de FML zouden ondermijnen. De Raad volgde het oordeel van de rechtbank dat de geselecteerde functies, ondanks de belastende factoren, medisch passend zijn voor de appellant. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel werd verworpen, omdat er geen ondubbelzinnige toezeggingen waren gedaan door het Uwv die gerechtvaardigde verwachtingen bij de appellant konden wekken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.