In deze zaak heeft appellante, geboren in 1995, op 3 december 2014 een aanvraag ingediend voor inkomens- en arbeidsondersteuning op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2010). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag op 2 februari 2015 afgewezen, omdat appellante niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zou zijn. Dit besluit is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 7 augustus 2015 ongegrond verklaard.
De rechtbank Limburg heeft in haar uitspraak van 10 augustus 2016 het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat appellante alleen recht op een Wajong 2010-uitkering kan hebben als zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De rechtbank stelde vast dat niet was aangetoond of appellante als jonggehandicapte kon worden aangemerkt, en dat er geen sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank het Wajong-overgangsrecht onjuist heeft uitgelegd en dat zij zich volledig en duurzaam arbeidsongeschikt acht. Het Uwv heeft in hoger beroep bevestigd dat appellante minder dan 25% arbeidsongeschikt is en daarom niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, met de overweging dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden voor een Wajong 2010-uitkering. De Raad heeft ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen, maar het Uwv is wel veroordeeld in de proceskosten van appellante.