ECLI:NL:CRVB:2019:2740
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ziekengeld en de zorgvuldigheid van medisch onderzoek in het kader van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ziekengeld van appellante, die zich ziek had gemeld met diverse lichamelijke klachten. Appellante had eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen en was door het Uwv in aanmerking gebracht voor ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die was opgesteld door de verzekeringsarts. Appellante had geen medische informatie overgelegd die aantoonde dat haar situatie was gewijzigd of verslechterd. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank Gelderland, die de bezwaren van appellante tegen de besluiten van het Uwv ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat er geen schending was van het beginsel van 'equality of arms', omdat appellante voldoende gelegenheid had gehad om haar standpunt naar voren te brengen en de medische informatie die door het Uwv was verzameld, adequaat was beoordeeld. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraken.