ECLI:NL:CRVB:2019:2836
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid van functies voor appellant na medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant. Appellant, die zich op 11 mei 2015 ziek meldde na een auto-ongeluk, had aanvankelijk recht op ziekengeld op basis van de Ziektewet. Het Uwv concludeerde na een medische beoordeling dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, en beëindigde zijn uitkering per 13 juni 2016. Appellant ging in bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn besluit na aanvullende beoordelingen.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan de geschiktheid van de geselecteerde functies te twijfelen. Appellant stelde in hoger beroep dat hij niet in staat was om de geselecteerde functies uit te oefenen vanwege zijn psychische en lichamelijke klachten, en dat het beginsel van equality of arms was geschonden doordat er geen onafhankelijke deskundige was benoemd.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht geen aanleiding zag om te twijfelen aan het medisch oordeel van de artsen van het Uwv. De Raad bevestigde dat appellant niet in een situatie van geen benutbare mogelijkheden verkeerde en dat de medische rapporten voldoende onderbouwd waren. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, zonder veroordeling in proceskosten.