ECLI:NL:CRVB:2019:2836

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2019
Publicatiedatum
28 augustus 2019
Zaaknummer
17/4138 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid van functies voor appellant na medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant. Appellant, die zich op 11 mei 2015 ziek meldde na een auto-ongeluk, had aanvankelijk recht op ziekengeld op basis van de Ziektewet. Het Uwv concludeerde na een medische beoordeling dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, en beëindigde zijn uitkering per 13 juni 2016. Appellant ging in bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn besluit na aanvullende beoordelingen.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan de geschiktheid van de geselecteerde functies te twijfelen. Appellant stelde in hoger beroep dat hij niet in staat was om de geselecteerde functies uit te oefenen vanwege zijn psychische en lichamelijke klachten, en dat het beginsel van equality of arms was geschonden doordat er geen onafhankelijke deskundige was benoemd.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht geen aanleiding zag om te twijfelen aan het medisch oordeel van de artsen van het Uwv. De Raad bevestigde dat appellant niet in een situatie van geen benutbare mogelijkheden verkeerde en dat de medische rapporten voldoende onderbouwd waren. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

17.4138 ZW

Datum uitspraak: 28 augustus 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
19 mei 2017, 16/6895 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Gürses, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2019. Namens appellant is verschenen mr. Gürses. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerker. Op 11 mei 2015 heeft hij zich wegens lichamelijke en psychische klachten ten gevolge van een auto-ongeluk ziek gemeld. Op dat moment uitving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een arts van het Uwv appellant op 7 april 2016 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 april 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 71,90% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 12 mei 2016 vastgesteld dat appellant met ingang van 13 juni 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML van 26 augustus 2016 aanvullende beperkingen aangenomen in rubrieken 1 en 2. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nieuwe functies voor appellant geselecteerd en het loonverlies van appellant berekend op 20,55%. Bij brief van 2 september 2016 heeft het Uwv aan appellant het voornemen kenbaar gemaakt om het besluit van 12 mei 2016 te herzien.
1.4.
Nadat appellant heeft gereageerd op het voornemen, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 27 september 2016 het eerdere standpunt gehandhaafd. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant bij besluit van 28 september 2016 (bestreden besluit) gegrond verklaard, nader bepaald dat de ZW-uitkering van appellant met ingang van 3 oktober 2016 (datum in geding) wordt ingetrokken en het besluit van 12 mei 2016 in zoverre herroepen.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat bij appellant op de datum in geding geen sprake was van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Wat betreft de psychische klachten heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullende beperkingen heeft aangenomen voor de depressie met PTSS. Over de lichamelijke klachten heeft de rechtbank geoordeeld dat uit het rapport van de verzekeringsarts van 7 april 2016 blijkt dat geen oorzaak kan worden gevonden voor de nog steeds geclaimde lichamelijke klachten ten gevolge van een auto-ongeluk. Appellant heeft volgens de rechtbank onvoldoende met medisch objectiveerbare gegevens onderbouwd dat hij voor zijn psychische en lichamelijke klachten meer beperkt moet worden geacht dan is aangenomen in de FML van 26 augustus 2016. Verder heeft de rechtbank niet getwijfeld aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat geen reden bestaat om een urenbeperking aan te nemen, omdat geen sprake is van een aandoening die een sterke energetische belemmering oplevert en extra recuperatie noodzakelijk maakt en evenmin een noodzaak bestaat voor een urenbeperking op preventieve basis. Over het verzoek van appellant om inschakeling van een onafhankelijke deskundige en zijn beroep op het recht op een eerlijk proces, heeft de rechtbank overwogen dat appellant in de beroepsprocedure verschillende mogelijkheden heeft gehad om met medische gegevens het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te betwisten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het benoemen van een deskundige. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor appellant ongeschikt zijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant staande gehouden dat sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Het Uwv heeft volgens appellant bij de medische beoordeling onvoldoende rekening gehouden met zijn psychische en lichamelijke klachten. Appellant is van mening dat hij niet gedurende hele dagen werkzaamheden kan verrichten. Verder heeft appellant betoogd dat de rechtbank het beginsel van de equality of arms heeft miskend door geen onafhankelijke deskundige te benoemen. Appellant heeft zijn verzoek om een onafhankelijke deskundige in te schakelen herhaald. Appellant heeft verder aangevoerd dat hij door zijn medische beperkingen de geselecteerde functies niet kan uitoefenen. In het bijzonder is de functie van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) volgens appellant niet passend, omdat in deze functie moet worden gewerkt met een soldeerbout, terwijl appellant is aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico wegens zijn vertraagd reactievermogen ten gevolge van medicatiegebruik.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit en ter onderbouwing van zijn standpunt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het medisch onderzoek voldoet aan de zorgvuldigheidseisen die hiervoor gelden. Uit de medische rapporten volgt dat de gegevens in het dossier zijn bestudeerd, appellant zowel psychisch als lichamelijk is onderzocht en de informatie van de behandelend sector bij de beoordeling is meegenomen. De artsen van het Uwv hebben op inzichtelijke wijze gerapporteerd hoe zij tot hun standpunt zijn gekomen.
4.3.
Zoals de Raad in zijn uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226) heeft overwogen, is de kern van het beginsel van equality of arms erin gelegen dat slechts als evenwicht bestaat tussen partijen met betrekking tot de mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen, de bestuursrechter in staat is een onafhankelijk en onpartijdig oordeel te geven. Als de betrokkene (medische) stukken in het geding brengt, moet de bestuursrechter beoordelen of deze stukken een redelijke mogelijkheid vormen voor betrokkene om de bestuursrechter van zijn standpunt te overtuigen. Met het overleggen van medische stukken van de behandelend sector, waaronder informatie van de huisarts en I-psy, heeft appellant gebruik gemaakt van de mogelijkheid om nadere stukken in te dienen. Er is geen reden om aan te nemen dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. De ingediende stukken zijn naar hun aard geschikt om twijfel te zaaien over de conclusies van de artsen van het Uwv. Voor het aannemen van het ontbreken van equality of arms bestaat daarom geen aanleiding.
4.4.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de beschikbare gegevens geen aanknopingspunten geven om aan te nemen dat bij appellant op de datum in geding sprake was van een situatie van geen benutbare mogelijkheden als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Appellant was niet opgenomen in een ziekenhuis of AWBZ‑instelling, was niet bedlegering, niet ADL‑afhankelijk en er was geen onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren op grond van een ernstige psychische stoornis.
4.5.
De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien om te twijfelen aan het medisch oordeel van de artsen van het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is bij het vaststellen van de beperkingen uitgegaan van de door de huisarts en I-psy gestelde diagnoses PTSS en depressieve stoornis. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het gebruik van antidepressiva en de problemen in de sociale sfeer bij de medische beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanvullende beperkingen in de rubrieken 1 en 2 van de FML opgenomen. Dat daarmee onvoldoende tegemoet is gekomen aan de psychische klachten van appellant op 3 oktober 2016, heeft appellant niet nader onderbouwd met medische informatie die ziet op de datum in geding. Ook zijn lichamelijke klachten heeft appellant niet met medisch objectiveerbare gegevens of anderszins onderbouwd dat hij meer beperkt is dan is aangenomen in de FML van 26 augustus 2016. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende en overtuigend gemotiveerd dat er geen aanknopingspunten zijn voor het aannemen van een urenbeperking.
4.6.
Wegens het ontbreken van daarvoor noodzakelijke twijfel aan de medische beoordeling, wordt geen aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige in te schakelen.
4.7.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Wat in hoger beroep over de functie van productiemedewerker industrie (SBC-11180) is opgemerkt leidt niet tot een ander oordeel. Met de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat het werken met een soldeerbout ter grootte van een pen in de functie van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) geen vorm van verhoogd persoonlijk risico betreft waarvoor appellant beperkt is, is voldoende toegelicht dat er op dit aspect geen sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van appellant.
5. De overwegingen 4.2 tot en met 4.7 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2019.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) R.H. Koopman

KS