Uitspraak
17.1420 WAJONG
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 1.536,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn Wajong-uitkering te weigeren. Appellant, geboren in 1995, had op 1 december 2015 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uwv concludeerde dat hij geen recht had op deze uitkering, omdat zijn arbeidsvermogen tijdelijk en niet duurzaam zou zijn. Dit besluit werd in bezwaar en beroep door de rechtbank bevestigd, maar appellant was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep.
De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand had gelaten. De Raad stelde vast dat de complexe meervoudige problematiek van appellant op 1 december 2015 niet verschilde van de situatie op 27 februari 2018, toen hem alsnog een Wajong-uitkering werd toegekend. De Raad concludeerde dat appellant al per 1 december 2015 als jonggehandicapte moest worden aangemerkt en dat hij recht had op een Wajong-uitkering over de periode van 1 december 2015 tot 27 februari 2018. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en bepaalde dat het Uwv de proceskosten van appellant moest vergoeden.