ECLI:NL:CRVB:2019:301

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 januari 2019
Publicatiedatum
31 januari 2019
Zaaknummer
16-7702 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake Wajong-uitkering en arbeidsvermogen van betrokkene

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 november 2016. De zaak betreft de weigering van een Wajong-uitkering aan betrokkene, die geboren is in 1997 en een aanvraag indiende op 26 januari 2015. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had de aanvraag afgewezen op basis van het standpunt dat betrokkene over arbeidsvermogen beschikt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het Uwv onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor dit standpunt en heeft de beslissing van het Uwv vernietigd, waarbij het Uwv werd verplicht om een Wajong-uitkering te verstrekken aan betrokkene.

In hoger beroep heeft het Uwv betoogd dat betrokkene basale werknemersvaardigheden heeft en in staat is om een uur aaneengesloten te werken. De Raad heeft echter vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat betrokkene niet over deze vaardigheden beschikt en dat er geen duurzaam arbeidsvermogen is. De Raad heeft de bevindingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het Uwv niet voldoende bewijs heeft geleverd om het tegendeel aan te tonen. De Raad heeft ook opgemerkt dat de behandeling met antipsychotica van betrokkene niet afdoet aan het beperkte leervermogen en de noodzaak voor begeleiding.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene, die zijn begroot op € 1.049,68. Tevens wordt er griffierecht geheven van € 503,-.

Uitspraak

16.7702 WAJONG

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 november 2016, 16/121 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 16 januari 2019
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. J.C.M. van Gorkum een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het Uwv heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2018. Het Uwv is niet verschenen. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Van Gorkum en [naam] , begeleider.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene, geboren op [geboortedatum] 1997, heeft met een door appellant op 26 januari 2015
ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Bij besluit van 4 mei 2015 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen op de grond dat betrokkene beschikt over arbeidsvermogen. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts en een rapport van een arbeidsdeskundige ten grondslag.
1.2.
Het hiertegen gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van
14 december 2015 ongegrond verklaard, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen de
beslissing op bezwaar van 14 december 2015 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, het besluit van 4 mei 2015 herroepen, bepaald dat aan betrokkene een Wajong-uitkering wordt verstrekt en dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Ook zijn bepalingen opgenomen over vergoeding van het griffierecht en veroordeling in de proceskosten. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het Uwv is uitgegaan van een te rooskleurig beeld van de situatie van betrokkene. Betrokkene beschikt niet over basale werknemersvaardigheden en is niet in staat een uur aaneengesloten te werken. Betrokkene heeft hierdoor geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie, welke situatie de rechtbank duurzaam acht, omdat uit de stukken voldoende is gebleken dat betrokkene een zeer beperkt leervermogen heeft.
3.1.
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld en onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aangevoerd dat de werknemersvaardigheden bij betrokkene op [geboortedatum] 2015, zijn achttiende verjaardag, basaal aanwezig zijn en door training en adequate begeleiding alleen nog maar verder kunnen ontwikkelen. Betrokkene kan de taak Handmatig afwassen verrichten. Er is geen sprake van duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen.
3.1.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij gewezen op gedragsobservaties en overige gegevens uit een psychologisch onderzoek uit 2014, waaruit onder meer is af te leiden dat het probleemgedrag van betrokkene onvoldoende valt te verklaren uit zijn cognitieve capaciteiten en dat betrokkene geen moeite heeft met langdurige aandacht of concentratie voor auditieve informatie. Hij kan lang aaneengesloten luisteren en werken. Hij kan een taak uitvoeren, zij het in een laag tempo. Als informatie herhaald wordt leidt dit tot verbetering van zijn prestaties. Verder volgt uit informatie van de behandelend psychiater dat betrokkene een licht verstandelijke beperking heeft en dat uit psychiatrisch onderzoek meerdere psychotische symptomen en angsten zijn gebleken, op grond waarvan gesproken kan worden van een psychotische stoornis, waarbij schizofrenie niet is uit te sluiten. Door gebruik van antipsychotische medicatie is het psychotisch beeld verbeterd. Recent is de medicatie verhoogd. Deze gegevens moeten volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de basis liggen van de beoordeling van het arbeidsvermogen. Dat hierbij een te rooskleurig beeld is geschetst, is door de rechtbank niet onderbouwd met aanvullende medische gegevens of feiten. De rechtbank heeft haar oordeel hoofdzakelijk gebaseerd op de subjectieve ervaring van de begeleidster van betrokkene en van de omgeving van betrokkene met betrekking tot zijn gedragsproblemen, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Er is geen sprake van een progressief ziektebeeld en ook niet van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden waarbij de aandoening van een dusdanige ernstige aard is dat geen enkele toename van de bekwaamheden mag worden verwacht. De psychiater schrijft immers dat er gestart is met antipsychotische medicatie, waarmee het psychotisch beeld is verbeterd. Na het ophogen van de medicatie wordt verdere verbetering verwacht en lijkt een gevalideerd neuropsychologisch onderzoek geïndiceerd, zodra stabilisering van het beeld is opgetreden. Betrokkene beheerst getuige de conclusie van een psychologisch onderzoek de basisvoorwaarden voor ontwikkeling van sociaal gedrag. Hij wordt daarom zeker in staat geacht om door middel van begeleiding adequater sociaal gedrag te ontwikkelen, waardoor zijn werknemersvaardigheden naar verwachting toenemen. Over de passieve copingstrategie die betrokkene momenteel hanteert, is het realistisch om te veronderstellen dat betrokkene met behulp van adequate psychologische interventies, door zich actiever op te stellen, bekwaamheden kan ontwikkelen, waardoor zijn belastbaarheid in de nabije toekomst kan toenemen en zijn arbeidsvermogen zal toenemen.
3.1.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft te kennen gegeven dat uit informatie van MET Praktijkonderwijs blijkt dat betrokkene instructies begrijpt en enkelvoudige opdrachten kan onthouden en uitvoeren. De instructies moeten telkens herhaald worden maar op een gegeven moment is betrokkene in staat om één enkelvoudige taak zelfstandig uit te voeren. Met behulp van voordoen kan hij enkelvoudige opdrachten onthouden. Hij is in staat om op tijd op de werkplek te komen, kan gezag aanvaarden en stelt zich gemotiveerd op. Hij beschikt over bijzondere gaven als goed kunnen tekenen en is bedreven in het spelen van computerspelletjes, wat vaardigheden laat zien die ook in een werksituatie kunnen worden gebruikt.
3.2.
Betrokkene heeft zich aangesloten bij het oordeel van de rechtbank en heeft betwist dat er ontwikkelingsmogelijkheden zijn. Hij is niet in staat om op normale wijze deel te nemen aan het verkeer en zelfstandig op het werk te verschijnen, heeft ADL-begeleiding nodig en kan niet klokkijken. Betrokkene heeft betwist dat hij zich door middel van psychologische interventies actiever kan gaan opstellen en bekwaamheden kan ontwikkelen, omdat daarvoor zijn denkwijze zou moeten veranderen, terwijl hij daarvoor de intelligentie en het zelfinzicht mist. Hij kan instructies niet onthouden en uitvoeren. Hij is niet in staat om op een gegeven moment één enkelvoudige taak zelfstandig uit te voeren en heeft erop gewezen dat hij zonder individuele begeleiding niet tot werken komt, terwijl hij bij een gebrek aan aansturing stilvalt zonder verhelderende vragen te stellen.
4. De Raad komt tot het volgende oordeel.
4.1.
Voor het toepasselijk wettelijk kader en de uitleg van de vier criteria van artikel 1a:1, eerste lid, van het Schattingsbesluit wordt kortheidshalve verwezen naar de overwegingen 2.1 tot en met 2.6 van de aangevallen uitspraak (ECLI:NL:RBZWB:2016:6931). Daarnaast wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018.
4.2.
De rechtbank is, na een uitgebreide weergave van de standpunten van partijen en de beschikbare gegevens, inzichtelijk gemotiveerd tot het oordeel gekomen dat betrokkene niet beschikt over mogelijkheden tot arbeidsparticipatie en dat deze situatie duurzaam is. In wat het Uwv naar voren heeft gebracht zijn geen aanknopingspunten te vinden voor een andersluidend oordeel. De overweging 6.3 tot en met 6.6 in de aangevallen uitspraak worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.1.
Uit de rapporten die in hoger beroep zijn overgelegd kan niet worden afgeleid dat betrokkene, anders dan de rechtbank heeft aangenomen, over basale werknemersvaardigheden beschikt en een uur aaneengesloten kan werken zonder substantiële tussentijdse onderbreking.
4.3.2.
In het door het Uwv genoemde psychologisch onderzoek van 15 april 2014 wordt vermeld dat meerdere keren onduidelijk is of betrokkene instructies begrijpt. Verschillende tests dienden meerdere malen uitgelegd te worden. Het was meerdere keren nodig om instructies op verschillende manieren uit te leggen, deze meerdere keren te herhalen en vragen samen met betrokkene in te vullen. Alle vragenlijsten zijn samen met de onderzoeker ingevuld. Ook is gebleken dat betrokkene veel moeite heeft om zich te richten op informatie die belangrijk is en om afleidende informatie te negeren. Betrokkene haalt niet per definitie betere resultaten nadat informatie meerdere keren verbaal wordt aangeboden.
4.3.3.
Wat uit het psychologisch onderzoek van 15 april 2014 naar voren komt wordt bevestigd in de van MET Praktijkonderwijs verkregen informatie van 22 januari 2015. Daaruit blijkt dat betrokkene continu aansturing nodig heeft, niet in staat is zelf werkzaamheden op te pakken en ook bij reeds bekende enkelvoudige taken individuele begeleiding en controle nodig heeft die het niveau van toezicht ontstijgt. Anders dan het Uwv stelt is er geen aanleiding de bevindingen van het praktijkonderwijs en begeleiders als subjectief ter zijde te schuiven. Die bevindingen sluiten immers aan bij wat in het psychologisch onderzoek is vastgesteld.
4.3.4.
In het geheel van de ter beschikking staande gegevens heeft de rechtbank terecht onvoldoende onderbouwing gevonden voor het standpunt van het Uwv dat betrokkene beschikt over basale werknemersvaardigheden en tenminste een uur aaneengesloten kan werken.
4.4.
De rechtbank heeft eveneens terecht duurzaamheid van het verlies aan arbeidsvermogen aangenomen in verband met het zeer beperkte leervermogen van betrokkene, zoals dat uit de door hem verstrekte gegevens naar voren komt. Daaraan doet niet af dat betrokkene wordt behandeld met antipsychotica, omdat deze behandeling is gericht op het verbeteren van een psychotisch beeld dat eerst na de onder 4.3.2 en 4.3.3 genoemde bevindingen en na de datum in geding is ontstaan. Dat met de jaren nog een zekere rijping of ontwikkeling zal optreden is een algemene stelling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep waaraan in het licht van de beperkingen waarmee betrokkene wordt geconfronteerd geen conclusies kunnen worden verbonden.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Het Uwv wordt veroordeeld in de proceskosten die betrokkene in hoger beroep heeft moeten maken. Deze kosten worden begroot op € 1.024,- aan kosten van rechtsbijstand en
€ 25,68 aan reis- en verblijfkosten.
6. Van het Uwv wordt op grond van artikel 8:109, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht griffierecht geheven.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.049,68;
- bepaalt dat van het Uwv een griffierecht wordt geheven van € 503,-.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en
D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van O.V. Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2019.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) O.V. Vries

CVG