ECLI:NL:CRVB:2019:3038

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 september 2019
Publicatiedatum
23 september 2019
Zaaknummer
17/6531 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 september 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die sinds 10 september 2012 wegens lichamelijke klachten niet meer kan werken als zorgassistente, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. De verzekeringsarts van het Uwv concludeerde na onderzoek dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank Den Haag verklaarde de beroepen van appellante en haar werkgever ongegrond, wat appellante noopte tot hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak grondig beoordeeld. De Raad oordeelde dat de medische onderzoeken door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat alle relevante klachten en medische informatie zijn meegenomen in de beoordeling. De Raad onderschreef de conclusie van de verzekeringsarts dat appellante op de datum in geding, 3 oktober 2015, niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was. De argumenten van appellante in hoger beroep werden als herhalingen van eerdere gronden beschouwd en niet overtuigend genoeg bevonden om de eerdere oordelen te weerleggen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.6531 WIA

Datum uitspraak: 18 september 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 augustus 2017, 17/467 en 17/583 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.P. Dayala, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 18/545 WIA plaatsgehad op 7 augustus 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Dayala. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is op 10 september 2012 wegens lichamelijke klachten uitgevallen voor haar werkzaamheden als zorgassistente. Naar aanleiding van een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante het spreekuur bezocht van een voor het Uwv werkzame verzekeringsarts. Deze arts heeft een psychiatrische expertise door psychiater dr. D. Cohen laten verrichten. Cohen heeft in zijn rapport van 9 december 2015 geconcludeerd dat bij appellante sprake is van een aanpassingsstoornis, niet gespecificeerd, wat is op te vatten als lichte problematiek zonder ernstige beperkingen. Bij appellante lijkt de meest plausibele en consistente beperking dan ook gelegen in de aggraverende klachtenpresentatie als zodanig, waarbij de neiging om de huidige stressvolle omstandigheden niet zozeer actief aan te pakken als wel te vertalen in een uitgebreid klachtenpatroon, zou kunnen worden opgevat als een passieve manier van coping. Volgens Cohen geeft het onderzoek geen aanleiding om beperkingen te veronderstellen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Ernstige persoonlijkheidsproblematiek lijkt hem niet waarschijnlijk. Op basis van bevindingen uit eigen onderzoek, de psychiatrische expertise en bestudering van het dossier, waaronder ook informatie van de behandelend psychiater
W.H. Lionarons, heeft de verzekeringsarts in een rapport van 4 februari 2016 vastgesteld dat appellante beperkingen heeft in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. Deze beperkingen zijn weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 februari 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 32,80% van haar maatmaninkomen kan verdienen. Bij besluit van 15 februari 2016 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 3 oktober 2015 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 14 december 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv de tegen dit besluit gerichte bezwaren van appellante en haar werkgever ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 2 december 2016 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 13 december 2016 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellante en haar werkgever tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de medische onderzoeken door de verzekeringsartsen van het Uwv op zorgvuldige wijze hebben plaatsgevonden. Alle klachten van appellante en medische informatie van haar behandelaars zijn in hun beoordeling betrokken. Ook heeft er een psychiatrische expertise plaatsgevonden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan de juistheid van de uitkomst van de onderzoeken te twijfelen. In het rapport van Cohen en het in beroep door appellante overgelegde rapport van psychiater E. van Meekeren van
24 februari 2017 is vermeld dat sprake is van overrapportage van de klachten van appellante en van aggravatie, waardoor de beoordeling van de klachten van appellante wordt bemoeilijkt. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep komt naar voren dat in de FML meer beperkingen zijn weergegeven dan door Cohen zijn geduid. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening gehouden met de bevindingen van behandelend psychiater Lionarons. Uit het rapport van Van Meekeren valt niet af te leiden dat dit gaat over de gezondheidssituatie van appellante op de datum in geding, 3 oktober 2015. Voor benoeming van een deskundige heeft de rechtbank geen aanleiding gezien. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft het Uwv met de rapporten van de arbeidsdeskundigen
(bezwaar en beroep) van 12 februari 2016, 20 juni 2016 en 13 december 2016 voldoende gemotiveerd dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies voor appellante passend zijn. Hieruit volgt dat het Uwv terecht en op goede gronden heeft geweigerd met ingang van 3 oktober 2015 een WIA-uitkering aan appellante toe te kennen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep (kort samengevat) aangevoerd dat zij op 3 oktober 2015 meer beperkt was dan is aangenomen door het Uwv. Ook voldoet zij niet aan het gevraagde opleidingsniveau en de ervaringsvereisten om de geselecteerde productiefuncties te kunnen vervullen. Appellante verzoekt in beide zaken om inschakeling van een deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de vraag of de rechtbank kan worden gevolgd in haar oordeel dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante terecht en op goede gronden met ingang van
3 oktober 2015 heeft vastgesteld op minder dan 35% en daarom terecht heeft geweigerd aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen.
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in wezen een herhaling van de gronden die in beroep door haar naar voren zijn gebracht. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak deze gronden besproken en is met juistheid tot het oordeel gekomen dat deze gronden niet slagen. Dit oordeel en de overwegingen waarop dit berust worden onderschreven.
4.3.
Naar aanleiding van de in hoger beroep ingediende stukken wordt daaraan het volgende toegevoegd.
4.3.1.
In een rapport van 5 februari 2018 heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullend gereageerd op het rapport van Van Meekeren. Daarbij is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat en waarom er geen aanleiding is om zwaardere beperkingen aan te nemen op de datum in geding, 3 oktober 2015. De door behandelend psychiater Lionarons gemelde PTSS is van geruime tijd na deze datum en is daarom terecht niet meegenomen bij de bepaling van de belastbaarheid per die datum.
4.3.2.
Ook de in hoger beroep ingediende brief van psychiater Lionarons van 17 juli 2019 bevat geen nieuwe medische feiten of omstandigheden die een ander licht op de belastbaarheid van appellante per 3 oktober 2015 werpen. Dat geldt ook voor de verklaring van GZ-psycholoog drs. H. Berkhli van 18 juli 2019. Uit beide stukken komt naar voren dat de klachten en problemen van appellante vanaf juli 2016, dus na de datum in geding, zijn verergerd.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Bij deze uitkomst bestaat geen ruimte voor schadevergoeding.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en J.P.M. Zeijen en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2019.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) J.R. Trox
md