Uitspraak
16.5444 WAJONG
mr. Nijmeijer verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1997, op 27 januari 2015 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij hij melding maakte van een verstandelijke beperking en een angststoornis. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag op 18 maart 2015 afgewezen, omdat appellant volgens hun onderzoek over arbeidsvermogen beschikte. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 8 september 2015, heeft appellant beroep aangetekend bij de rechtbank Limburg, die op 11 juli 2016 de uitspraak van het Uwv bevestigde.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij vanaf 2 juni 2015 recht heeft op een Wajong-uitkering, omdat hij op zijn achttiende verjaardag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. De Raad heeft psychiater I.S. Hernandez-Dwarkasing als deskundige benoemd, die concludeerde dat appellant op de relevante datum inderdaad geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had. De deskundige stelde vast dat appellant een verstandelijke beperking had en dat zijn cognitieve functioneren op het niveau van een kind met een ontwikkelingsleeftijd van vier tot zeven jaar lag, wat zijn sociale vaardigheden en leerbaarheid ernstig beperkte.
De Raad heeft de eerdere uitspraken vernietigd en geoordeeld dat appellant recht heeft op een Wajong-uitkering met terugwerkende kracht tot 2 juni 2015. Het besluit van het Uwv van 18 maart 2015 werd herroepen, en het Uwv werd veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellant. Deze uitspraak werd gedaan op 26 september 2019.