In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de maatregel die het dagelijks bestuur had opgelegd aan betrokkene, wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, niet kon worden gehandhaafd. Betrokkene had bijstand aangevraagd na een periode van verblijf in het buitenland en het dagelijks bestuur had de bijstand met 100% verlaagd voor de duur van één maand, omdat betrokkene onvoldoende had gesolliciteerd voorafgaand aan zijn aanvraag. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de verplichting om besef te tonen van eigen verantwoordelijkheid pas gold vanaf de datum van melding om bijstand aan te vragen, in dit geval 19 april 2016. De Raad concludeert dat het dagelijks bestuur niet aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond, omdat de sollicitatieverplichtingen pas vanaf 18 mei 2016 voor hem golden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en veroordeelt het dagelijks bestuur in de proceskosten van betrokkene.