ECLI:NL:CRVB:2019:3242
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand in verband met vervangende hechtenis en uitsluitingsgrond
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die bijstand ontving op grond van de Participatiewet, had van 10 december 2016 tot en met 11 januari 2017 in vervangende hechtenis gezeten. Het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard had de bijstand van de appellant ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd, omdat volgens artikel 13 van de Participatiewet geen recht op bijstand bestaat gedurende detentie.
De rechtbank had de beroepen van de appellant tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat de vervangende hechtenis achteraf bezien onjuist was en dat er zeer dringende redenen waren om bijstand te verlenen. De Raad oordeelde echter dat de uitsluitingsgrond van artikel 13 ook van toepassing is op vervangende hechtenis en dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een acute noodsituatie die bijstandsverlening noodzakelijk maakte.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de besluiten tot intrekking van de bijstand en terugvordering van de kosten van bijstand niet in strijd waren met de Grondwet of het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De Raad concludeerde dat de appellant niet dubbel werd gestraft, aangezien de besluiten gericht waren op herstel van de rechtmatige toestand en niet op bestraffing. De uitspraak werd gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van griffier L.R. Daman.