ECLI:NL:CRVB:2019:3476
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ziekengeld na eerstejaars ZW-beoordeling op basis van verdiencapaciteit
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die zich op 29 februari 2016 ziek had gemeld met psychische klachten, ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Na een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) op 19 september 2016, waarbij een verzekeringsarts haar belastbaarheid vaststelde, heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) besloten dat appellante met ingang van 8 december 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar het Uwv verklaarde haar bezwaar ongegrond.
De rechtbank Den Haag oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapporten van de verzekeringsartsen deugdelijk gemotiveerd waren. Appellante stelde in hoger beroep dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar medicatiegebruik en de noodzaak voor een urenbeperking. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht concludeerde dat het Uwv op juiste gronden de ZW-uitkering van appellante heeft beëindigd. De Raad onderschreef de bevindingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de beperkingen zoals deze in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waren weergegeven.
De Raad benadrukte dat appellante voldoende gelegenheid had gehad om haar standpunt te onderbouwen en dat er geen aanwijzingen waren dat medische informatie ontbrak. De rechtbank had terecht geen deskundige benoemd, aangezien er geen twijfel bestond aan de medische beoordeling door het Uwv. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het hoger beroep van appellante ongegrond.