ECLI:NL:CRVB:2019:3898

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2019
Publicatiedatum
5 december 2019
Zaaknummer
17/3680 WBQA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de weigering van Wajong-uitkering en Indicatie banenafspraak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van een Wajong-uitkering en een Indicatie banenafspraak door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant heeft in hoger beroep zijn eerdere gronden herhaald, die eerder door de rechtbank Limburg zijn behandeld. De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant arbeidsvermogen heeft en daarom niet in aanmerking komt voor de Wajong-uitkering. Appellant heeft een medisch rapport overgelegd waarin hij stelt dat hij regelmatig moet liggen vanwege pijnklachten en dat hij kampt met psychische klachten. Het Uwv heeft echter bevestigd dat de eerdere beoordelingen van de verzekeringsartsen correct zijn en dat er geen nieuwe of andere beperkingen zijn vastgesteld die een ander oordeel rechtvaardigen. De Centrale Raad van Beroep volgt de overwegingen van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.3680 WBQA

Datum uitspraak: 5 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 31 maart 2017, 16/3292 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.H.M. Verstraten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2019. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Met een door het Uwv op 9 november 2015 ontvangen formulier heeft appellant een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend.
1.2.
In verband met deze aanvraag heeft een verzekeringsarts vastgesteld dat appellant aanhoudende pijnklachten aan de linkervoet heeft, na letsel als gevolg van een ongeluk waarbij appellant, achter op een scooter zittend, is aangereden door een bus. Als gevolg hiervan is sprake van een stoornis in de mobiliteit en stabiliteit van het enkelgewricht links. Verder heeft appellant last van bijkomende angstklachten en is sprake van verwerkingsproblematiek. De verzekeringsarts heeft beperkingen vastgesteld voor lopen, handhaven van staande houding (15 minuten), hurkende houding (kortdurend, incidenteel), traplopen en zwaar tillen. In mentaal opzicht is het omgaan met stress en andere mentale eisen beperkt. Bij verergering van pijn kan appellant meer stress ervaren. Het hanteren van conflicten, omgaan met tempo, tijdsdruk en verantwoordelijkheid en intensieve samenwerking met anderen is daarom ook beperkt. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat de beperkingen nog een half jaar aanwezig zullen zijn en dat appellant is aangewezen op werkzaamheden waarbij de linkervoet niet de hele dag belast hoeft te worden. Appellant is volgens de verzekeringsarts ten minste vier uur per dag belastbaar, hij kan ten minste een periode van één uur aaneengesloten werken en beschikt over basale werknemersvaardigheden. Een arbeidsdeskundige heeft de conclusie van de verzekeringsarts onderschreven dat appellant beschikt over basale werknemersvaardigheden, nu uit het dagverhaal blijkt dat appellant in staat is afspraken na te komen. Ook is appellant in staat om een taak in een arbeidsorganisatie uit te voeren, onder meer de taak van handmatig bestukken, zodat appellant beschikt over arbeidsvermogen als bedoeld in de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarnaast is appellant in staat een zogeheten drempelfunctie te vervullen, te weten de functie van productiemedewerker, waarmee hij het minimumloon kan verdienen.
1.3.
Bij besluit van 7 maart 2016 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant arbeidsvermogen heeft en daarom niet in aanmerking komt voor een Indicatie banenafspraak.
1.4.
Bij besluit van 12 mei 2016 heeft het Uwv de aanvraag om een Wajong-uitkering afgewezen op de grond dat appellant arbeidsvermogen heeft.
1.5.
Appellant heeft tegen de besluiten van 7 maart 2016 en 12 mei 2016 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 22 september 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren ongegrond verklaard, onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv na zorgvuldig onderzoek voldoende aannemelijk gemaakt dat appellant beschikt over arbeidsvermogen, zodat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant in aanmerking te brengen voor een Wajong-uitkering. Voorts is appellant geschikt voor de hem voorgehouden drempelfunctie van productiemedewerker waarmee hij het minimumloon kan verdienen. Om die reden is appellant terecht niet in aanmerking is gebracht voor een Indicatie banenafspraak.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat hij bij activiteiten regelmatig tussendoor moet liggen, hij als gevolg van de pijnklachten met slaapproblemen kampt, hij last heeft van toenemende rugklachten en dat hij sinds het ongeval angstiger is geworden en kampt met psychische klachten. Hiermee is onvoldoende rekening gehouden, zodat ten onrechte is vastgesteld dat hij arbeidsvermogen heeft en dat hij de drempelfunctie van productiemedewerker zou kunnen verrichten. Ter onderbouwing hiervan heeft appellant in hoger beroep een medisch rapport van dr. G. de Keizer van 23 april 2019 overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep tegen de weigering van Wajong-uitkering en Indicatie banenafspraak heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden in beroep. De rechtbank heeft die gronden uitgebreid besproken en terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is beide beoordelingen door het Uwv voor onjuist te houden. De overwegingen van de rechtbank worden gevolgd.
4.2.
Het in hoger beroep ingebrachte medisch rapport van 23 april 2019 geeft geen aanleiding voor een andersluidend oordeel. Uit dat rapport blijkt niet van meer of andere beperkingen dan waarvan de artsen van het Uwv reeds zijn uitgegaan. Met name blijkt daaruit niet van de door appellant gestelde noodzaak om activiteiten tussentijds te onderbreken door te gaan liggen.
4.3.
Gelet op 4.1 en 4.2 slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en
D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van C.M. van de Ven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2019.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) C.M. van de Ven