In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van een gemeente inzake bijzondere bijstand voor inrichtingskosten. Appellant, die sinds 15 april 2015 een zelfstandige huurwoning huurt, heeft op 13 augustus 2015 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand tot een bedrag van € 2.082,-. Het college heeft echter slechts € 341,45 toegekend, met de mededeling dat rekening moest worden gehouden met een bedrag van € 980,- dat appellant van stichting Moveoo had ontvangen. Dit leidde tot een terugvordering van het toegekende bedrag, omdat appellant niet aan de opgelegde bestedingsplicht had voldaan.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat appellant aan de voorwaarden voor bijzondere bijstand voldoet, maar dat het college ten onrechte het bedrag van € 480,- niet heeft nabetalen. De Raad heeft vastgesteld dat er geen wettelijke grondslag is om dit bedrag niet uit te betalen. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, maar de Raad heeft deze uitspraak vernietigd en het beroep gegrond verklaard. Het college is veroordeeld tot nabetaling van het bedrag van € 480,- aan appellant, en moet ook de proceskosten vergoeden. De uitspraak is gedaan op 22 januari 2019.