ECLI:NL:CRVB:2019:406

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 februari 2019
Publicatiedatum
11 februari 2019
Zaaknummer
16/5655 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de vaststelling van de buitenlandbijdrage door het CAK

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 augustus 2016, waarin het beroep van appellante tegen het besluit van het CAK van 13 november 2015 ongegrond werd verklaard. Het CAK had de buitenlandbijdrage over 2014 vastgesteld op € 2.219,88 en vastgesteld dat appellante nog € 1.287,40 moest betalen. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij niet in staat is deze buitenlandbijdrage te betalen. Tijdens de zitting op 4 oktober 2017 is appellante niet verschenen, terwijl het CAK zich liet vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman. Het onderzoek ter zitting is geschorst en partijen hebben nadere stukken ingediend. Uiteindelijk heeft de Raad geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat het CAK, gezien de specifieke omstandigheden van het geval, heeft gesteld dat appellante wel mag declareren en geen buitenlandbijdrage behoeft te betalen. De Raad heeft geconcludeerd dat het beroep voor appellante geen feitelijke betekenis meer heeft, waardoor er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 6 februari 2019.

Uitspraak

16.5655 ZVW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 augustus 2016, 16/1977 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats], Frankrijk (appellante)

CAK

Datum uitspraak: 6 februari 2019
PROCESVERLOOP
Vanaf 1 januari 2017 oefent CAK in zaken als deze de bevoegdheden uit die voorheen door het Zorginstituut Nederland werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder CAK mede verstaan Zorginstituut Nederland.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2017. Appellante is met kennisgeving aan de Raad niet verschenen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman.
Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Appellante heeft een nader stuk ingediend.
CAK heeft gereageerd.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 13 november 2015 heeft CAK de buitenlandbijdrage over 2014 vastgesteld op € 2.219,88. Daarbij is tevens vastgesteld dat appellante nog € 1.287,40 moet betalen.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 11 maart 2016 (bestreden besluit) heeft CAK de bezwaren van appellante tegen het besluit van 13 november 2015 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft in hoger beroep, kort samengevat, aangevoerd dat zij niet bij machte is de buitenlandbijdrage te betalen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft, is volgens vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 24 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO4946) bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben.
4.2.
Gelet op het verhandelde ter zitting heeft CAK zich gezien de specifieke omstandigheden van dit geval voor 2014 op het standpunt gesteld dat appellante wel mag declareren en geen buitenlandbijdrage behoeft te betalen. Niet valt dan ook in te zien welke betekenis het beroep nog kan hebben voor appellante.
4.3.
Uit wat onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner als voorzitter en L.M. Tobé en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2019.
(getekend) M.F. Wagner
(getekend) J.R. Trox
md