ECLI:NL:CRVB:2019:406
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de vaststelling van de buitenlandbijdrage door het CAK
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 augustus 2016, waarin het beroep van appellante tegen het besluit van het CAK van 13 november 2015 ongegrond werd verklaard. Het CAK had de buitenlandbijdrage over 2014 vastgesteld op € 2.219,88 en vastgesteld dat appellante nog € 1.287,40 moest betalen. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij niet in staat is deze buitenlandbijdrage te betalen. Tijdens de zitting op 4 oktober 2017 is appellante niet verschenen, terwijl het CAK zich liet vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman. Het onderzoek ter zitting is geschorst en partijen hebben nadere stukken ingediend. Uiteindelijk heeft de Raad geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat het CAK, gezien de specifieke omstandigheden van het geval, heeft gesteld dat appellante wel mag declareren en geen buitenlandbijdrage behoeft te betalen. De Raad heeft geconcludeerd dat het beroep voor appellante geen feitelijke betekenis meer heeft, waardoor er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 6 februari 2019.