ECLI:NL:CRVB:2019:4144
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en detentie
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin zijn bezwaar tegen de hoogte van zijn WIA-uitkering ongegrond werd verklaard. Appellant was in voorlopige hechtenis gesteld wegens een drugsdelict, maar werd later vrijgesproken. Het Uwv had hem een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij het dagloon was vastgesteld op € 79,90. Appellant betoogde dat de referteperiode voor de berekening van het dagloon niet representatief was, omdat hij tijdens zijn detentie geen loon had ontvangen. De rechtbank oordeelde dat het Uwv het dagloon conform de Wet WIA en het Dagloonbesluit had vastgesteld en dat er geen ruimte was voor een andere referteperiode. Appellant stelde dat de hoogte van het dagloon een punitieve sanctie vormde, maar de rechtbank wees dit af. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de wetgeving geen uitzonderingen biedt voor situaties zoals die van appellant en dat er geen sprake was van een punitieve sanctie. De Raad benadrukte dat het aan de wetgever is om eventuele onredelijke effecten van de wet te corrigeren.