ECLI:NL:CRVB:2019:4229
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake sociale zekerheidswetgeving van Rijnvarenden en regularisatieverzoeken
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M.J. van Dam, heeft hoger beroep ingesteld tegen de besluiten van de Sociale verzekeringsbank (Svb) met betrekking tot zijn sociale verzekeringspositie als Rijnvarende. De Svb had geweigerd om mee te werken aan regularisatie van premies over bepaalde tijdvakken, met als argument dat appellant niet tijdig had aangegeven dat hij in meerdere lidstaten werkzaam was. De Raad heeft de relevante wetgeving, waaronder de Rijnvarendenovereenkomst en Verordening (EG) 987/2009, in overweging genomen. De Raad oordeelde dat de Svb niet onterecht had gehandeld door geen regularisatie toe te staan, omdat appellant onvoldoende bijzondere omstandigheden had aangetoond die een uitzondering op de regels rechtvaardigden. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen sprake was van een onrechtmatig besluit. De Svb werd wel veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.024,-.