ECLI:NL:CRVB:2019:548

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 februari 2019
Publicatiedatum
20 februari 2019
Zaaknummer
17-6066 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor orthopedisch schoeisel en beoordeling van zeer dringende redenen

Op 5 februari 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor orthopedisch schoeisel. De appellant had op 21 september 2016 een aanvraag ingediend op basis van de Participatiewet (PW) voor kosten die niet door de zorgverzekeraar werden vergoed. Het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen heeft deze aanvraag op 10 oktober 2016 afgewezen, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 9 januari 2017 ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft de eerdere uitspraak op 24 juli 2017 bevestigd, waarop de appellant in hoger beroep ging.

In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij recht heeft op bijzondere bijstand vanwege zeer dringende redenen, omdat hij zonder orthopedische schoenen ernstig invalide kan raken. Het college heeft ter zitting aangegeven dat het de motivering van het bestreden besluit niet langer handhaaft, maar blijft bij de stelling dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) een toereikende voorziening biedt voor de kosten van orthopedisch schoeisel. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd, maar dat er geen zeer dringende redenen aanwezig waren om af te wijken van de regels van de PW.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in een acute noodsituatie verkeert die rechtvaardigt dat hem bijzondere bijstand wordt verleend. De Raad veroordeelde het college in de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 1.024,- en bepaalde dat het college het griffierecht van € 170,- aan de appellant moet vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen dat de appellant niet voldoende medische onderbouwing heeft geleverd voor zijn stellingen.

Uitspraak

17.6066 PW-PV

Datum uitspraak: 5 februari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 juli 2017, 17/664 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen (college)
Zitting heeft: J.J.A. Kooijman
Griffier: V.Y. van Almelo
Appellant is niet ter zitting verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.A. de Vreij.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.024,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht
vergoedt van in totaal € 170,-.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellant heeft op 21 september 2016 op grond van de Participatiewet (PW) een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de niet door de zorgverzekeraar vergoede kosten van orthopedische schoenen. Het college heeft deze aanvraag bij besluit van 10 oktober 2016 afgewezen. Bij besluit van 9 januari 2017 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 10 oktober 2016 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd zich weliswaar voordoen en in het geval van appellant noodzakelijk zijn, maar niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden en dat appellant daarom op grond van artikel 35, eerste lid, van de PW geen recht heeft op bijzondere bijstand. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hem wegens zeer dringende redenen op grond van artikel 16, eerste lid, van de PW bijzondere bijstand moet worden toegekend. Hij heeft gesteld dat hij zonder orthopedische schoenen ernstig invalide kan raken en hij zijn vermogen om te kunnen lopen kwijt zou kunnen raken.
Ter zitting heeft het college desgevraagd te kennen gegeven dat het de motivering van het bestreden besluit niet langer handhaaft. Volgens het college moet het besluit van 10 oktober 2016 worden gehandhaafd op de grondslag dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor de kosten van (de eigen bijdrage voor) orthopedisch schoeisel een toereikende en passende voorliggende voorziening is en appellant daarom op grond van artikel 15, eerste lid, van de PW geen recht heeft op bijzondere bijstand. Volgens het college is voorts geen sprake van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW.
Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Dit is in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad ziet aanleiding aan het geconstateerde motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb voorbij te gaan, omdat aannemelijk is dat belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld, zoals blijkt uit het navolgende.
De Zvw en de daarop gebaseerde regelgeving is voor de kosten van medische zorg in beginsel een aan de PW voorliggende, toereikende en passende voorziening. Dat de zorgverzekeraar een eigen bijdrage in rekening heeft gebracht, betekent niet dat de aangeboden voorziening niet toereikend en passend is in de zin van de PW. De eigen bijdrage in de kosten van de aanschaf van orthopedische schoenen is vastgesteld op basis van de op de Zvw gebaseerde regelgeving. Nu met deze eigen bijdrage een bewuste keuze is gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van kosten, staat artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de PW - ongeacht de noodzaak van het orthopedisch schoeisel - aan de toekenning van bijzondere bijstand voor deze eigen bijdrage in de weg. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1759.
Artikel 16, eerste lid, van de PW biedt de mogelijkheid om in afwijking van artikel 15,
eerste lid, van de PW in hier bedoelde kosten bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Voor het aannemen van zeer dringende redenen dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 27 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY4808) is een acute noodsituatie aan de orde indien een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat daarvan sprake is. Hij heeft zijn stellingen dat hij zonder orthopedische schoenen ernstig invalide kan raken en zijn vermogen om te kunnen lopen zou kunnen verliezen niet met medische stukken onderbouwd.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
In verband met de toepassing van artikel 6:22 van de Awb bestaat aanleiding het college te veroordelen in de proceskosten van appellant voor verleende rechtsbijstand in beroep (1 punt) en in hoger beroep (1 punt) tot een bedrag van € 1.024,-.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) V.Y. van Almelo (getekend) J.J.A. Kooijman
md